Twee Sowjet-kunstenaars
Het was in 1937 de laatste maal dat kunstenaars uit Rusland bij ons zijn opgetreden en sindsdien kwamen zij hier niet terug. De triomfen, die zij na de oorlog behaalden te Londen, te Parijs, drongen wel door tot de lezers van buitenlandse dagbladen, maar geen enkel impresario, geen enkel concertbestuur schijnt zich door die successen aangespoord gevoeld te hebben om een der nieuwe Russische musici naar Holland te krijgen, dat slechts op een half uur afstand ligt van de Engelse en Franse hoofdstad. Bij wie lag de schuld dat ook op dit argeloze gebied een ijzeren gordijn hing? Waren het de Russen die ons land meden, of was het de gebruikelijke sleur van ons muziekbedrijf dat ons wederom ettelijke jaren achteraan liet komen? Kortgeleden stelde ik dezelfde vraag. Vandaag een andere: Moeten wij geloof hechten aan het onwaarschijnlijke gerucht, dat een bezoek van Sowjet-kunstenaars hier reeds herhaaldelijk afstuitte op de weigering van een Nederlands visum? Het antwoord mag niet wegblijven, nu de soort van tovercirkel, die men getrokken had, verbroken werd door de komst van de violist Igor Bezrodni en de pianist Eugène Malinin. Er zweefde over hun verschijning nog een rest van geheim: De affiches die hen aankondigden en de programma's hunner concerten vermeldden niet de naam van de organisator.
Voor het overige stond hun gezamenlijke uitvoering (op Nieuwjaarsmiddag) onder de auspiciën van het gewone. Niets buitensporigs. De grote zaal van het Concertgebouw liep kalm vol. In de atmosfeer viel niet de lichtste trilling te bespeuren van passie. Het applaus waarmee de solisten werden begroet klonk hartelijk, meer niet. De volmaakte onpartijdigheid. De twee jonge kunstenaars, die zich presenteerden in de lange jas, welke over de hele wereld gedragen wordt, betoonden de uiterste bescheidenheid en eenvoud.
Beiden zijn 23 jaar, stoere jongens, de violist kastanje, de pianist blond, zoals men er overal ontmoet, degelijk, een tikje naar de goedige kant, zonder een greintje pose, zonder ook maar het minste blijkje van bluf, van toeschietelijkheid, van virtuoserigheid, van happigheid op succes. Juist zoveel zelfbewustheid als er nodig is om in een vreemd milieu en op een miezerige dag innerlijk ongestoord een concert te geven, waar de muziek klinkt alsof zij thuis gespeeld wordt, in een gezellige studeerkamer te Moskou. Dat veronderstelt een perfecte en zeer geslaagde opleiding.
Hun programma helde sterk over naar het conservatieve, om niet te zeggen het reactionnaire, gelijk dat tegenwoordig alom reçu is. Igor Bezrodni (in wiens begeleider Wolf Jampolski men onmiddellijk de internationale routinier hervond) begon met een viool-sonate van Händel, ging voort met vier erg salonachtige stukken van Tanejev, Smetana, Kabalevski, Vladigerov en eindigde met het andante uit de derde sonate van Brahms en de vrolijke mars uit L'Amour de Trois Oranges (1921) van Prokofjef als toegift.
Bezrodni heeft een toon van de allerfijnste, zeldzaamste korrel, zeer zangerig, zeer gevariëerd, en in alle schakeringen, zowel de zachtste als de luidste, van een densiteit die steeds draagt en steeds bekoort. In gelijke zin is zijn techniek van strijkstok en linkerhand veelzijdig en onberispelijk. Zowel voor de edele muziek van Händel als voor de minder hoog gesitueerde componisten van zijn programma bleek Bezrodni te beschikken over een dermate gevoelig en rechtstreeks aanpassingsvermogen, dat ik hem zonder aarzelen dezelfde plooibaarheid toeken voor elke muziek tot welke hij zich wendt, de verhevenste en de nederigste.
Eugène Malinin begon met de tweede sonate van Chopin, die met de treurmars. Hoewel zijn techniek zeer goed is (maar niet van het mooiste, modernste type) viel zijn spel mij aanvankelijk tegen. Het was overal merkbaar dat Malinin de passionele inhoud dezer sonate of nog niet ontdekte, of nog niet aankan. Gelijk ongeveer alle pianisten legt hij in het eerste deel verkeerde accenten op het rhythmische motief waaruit het hoofd-thema gevormd wordt. Daardoor verbrokkelt, ja vernietigt hij niet enkel de melodische lijn. Hij verzwakt ook aanzienlijk de impressie van hijgend gejaag, van panische ontsteltenis, die Chopin heeft trachten te bereiken door het heftig contrasterend rhythme der begeleidende linkerhand. In die tegenstelling ligt juist de eigenlijke moeilijkheid van het hele stuk, die vandaag niet minder ten nadele van de techniek als tot schade der muziek door haast alle pianisten wordt ontweken. Nog menig andere episode dezer geniale compositie zou ik in détail kunnen ontleden om te verduidelijken dat Malinin nog niet toe is aan het psychologische drama dat zich in deze muziek afspeelt, en ook nog niet toe is aan een heldere kijk op de zuiver-mechanische elementen van het noten-materiaal, dat Chopin ontegenzeglijk aanwendde voor een doel. Misschien zal men dit willen ontkennen. Maar alleen reeds het feit dat men het Scherzo (tweede bedrijf) onmogelijk van plaats zou kunnen verwisselen met de Marche funèbre (derde bedrijf) zonder het ganse werk zichtbaar te ontredderen (wat in Beethovens Eroïca nog wèl kan) bewijst onweerlegbaar, dat de opvatting dezer sonate als methodisch opgebouwd, methodisch gerealiseerd psychologisch drama, geen illusie, geen willekeur is. Slechts éénmaal na de oorlog, vijf jaar geleden, heb ik hier die weergaloze sonate exact volgens de noten en exact volgens de geest horen voordragen door Samson François, toenmaals even jong als deze Russen, op het ogenblik de
preponderante Franse pianist te Parijs. Het zou mij verheugd hebben te kunnen constateren dat in Rusland, als vanouds, bijna gelijktijdig een nieuw geluid zich had geopenbaard.
In de andere nummers van zijn programma (twee études van Scriabine (Chopinesk van allure maar onbelangrijker van gehalte), drie delen uit de Suite Roméo et Juliette van Prokofjef (bruikbare balletmuziek, maar zonder karakteristieke originaliteit), en voorts de Mephisto-Wals van Liszt (een transcendent en verbazend boeiend vuurwerk), verscheen Eugène Malinin pas als een onbetwistbaar meester der piano-techniek. Vooral wat hij deed in de Mephisto-Wals mag gerekend worden tot de prestaties die moeilijk te evenaren, nog moeilijker te overtreffen zijn, en was zo meeslepend, zo verbluffend (evenals Bezrodni zonder een glimp van uiterlijke virtuositeit) dat hij lang-gerekte momenten van extreme pianissimo-stilten kon wagen waar niets verflauwde van de suggestie die zijn voordracht uitstraalde. Ook hij kreeg een applaus waarvoor twee toegiften dankten: een étude van Liszt en een fragment uit de Sarcasmes van Prokofjef.
Maar na Moussorgsky's Tableaux d'une Exposition van Dinsdagavond lijkt mij deze waardering te begrensd en ver beneden de maat.
Ontwijfelbaar behoort Malinin tot de fenomenen die men genieën noemt. Hij zet je te midden der actie. Hij brengt je in het brandpunt van de componist, waar de muziek ontvlamt. Het meest onbeschrijfbare gebeurt bij hem direct, zonder voorbedachte rade, in een voltooide vorm, als de eenvoudigste werkelijkheid. Hij is ongelofelijk sensitief (ook in de formidabelste fortissimo's oneindig wisselend in elke expressie van wat hij ziet en voelt. Alles is nobel, viriel, oergezond, evenwichtig, ideaal geproportionneerd (ook het grandioze, het majestueuze), alles gebeurt op een basis van levenwekkend enthousiasme, ook de tederheid, de humor, en zelfs melancholie. Technische problemen bestaan er niet voor hem, en over kwesties van techniek praten heeft bij hem geen zin. Gelet op zijn leeftijd (hij was twaalf jaar in de hachelijkste periode van de oorlog) is dat allemaal wonderbaarlijk, en omdat hij nog kan groeien, zal dat in de toekomst allengs nog wonderbaarlijker worden.
Het evenement van de wederkomst der Russen in onze muziek leek mij te gewichtig om niet beschouwd te worden met bijzondere aandacht. De bespreking van enkele concerten, die niet minder verdienstelijk waren, moet daarom uitgesteld worden tot de volgende week.