Muziek en geweld
Vooral sinds de tweede wereldoorlog bemerkt men bij de muziekvertolkers van alle landen de bizarre neiging om de emotieve vonk te willen laten springen door opdrijvingen van de intonatie die gewoonlijk zich uiten in geweld. Het piano en pianissimo zijn bezig te verdwijnen, en wanneer ze bij toeval nog gebruikt worden, hebben zij een bedoeling van spanning en gespitstheid, waardoor zij wederom optreden als factor van kracht. Te beginnen bij het mezzo-forte wordt elk dynamisch teken vermeerderd tot het dubbele of driedubbele der vroegere kwantiteit. Het gehele klankspectrum is als 't ware verschoven naar een richting van hogere trilling en scherpere kleur.
Plaats en tijd waar dit zonderlinge verschijnsel zich de eerste maal vertoonde, vallen niet meer te achterhalen, want tot nu toe, zover ik weet, werd het nergens gedefinieerd, ofschoon het zich overal voordoet, en in alle afdelingen der muzikale reproductie, bij dirigenten, vocalisten, pianisten en overige bespelers van een houten of koperen instrument. Ook de aanleiding en de oorzaak er van zijn onbekend. Vluchtig bezien zou men die megafonische tendens willen verklaren als een consequentie van de gedurige vergroting der concertzalen, vooral in Amerika. Maar bij verdere overweging laat deze uitleg onvoldaan. Want niet enkel het volumen van de klank dijde aanmerkelijk uit. Ook de accenten waarmee het geluid wordt voortgebracht verhevigden in dezelfde verhouding als de klank, misschien zelfs sterker, en voornamelijk in de lijn van het krampachtige, het verbetene, het stuiptrekkende, het schokkende, het prikkelende, het ophitsende, en gelijksoortige lichamelijke sensaties van affectieve uitvloeisels.
Het gesignaleerde phaenomeen is dus van inwendige oorsprong. Het behoort tot de orde van de psychologie of de neurologie, en al zijn eigenschappen kunnen wij verzamelen onder de noemer onrust. Juist deze bijzonderheid maakt het feit belangwekkend en raadselachtig als verschijnsel. Hoe nader men het bekijkt hoe minder het gerangschikt kan worden onder de diverse karakteristieken van het hedendaagse leven. Die algemene uitzetting en aanzwelling van het muzikale volumen en zijn accenten vallen niet te vergelijken met enige andere manifestatie in de overige actuele kunsten. De analogieën van kleur, beweging, rhythme tussen schilder, dichter, dramaturg en muziekvertolker van onze dagen zijn slechts schijnbaar en bezitten geen enkel wezenlijk punt van overeenkomst.
Bedenk immers dat de reproductieve musicus niet uitsluitend vertoeft en verkeert in het heden (hij is daar slechts zelden, bij hoge uitzondering, en over zijn eventuele bezetenheden zou ik mij daar geenszins te verbazen hebben), maar dat hij verreweg het ruimste deel van zijn bestaan doorbrengt in het verleden. Bedenk dan nog even dat hij zijn zienswijze, liever gezegd zijn hoorwijze, welke ontwijfelbaar modern is, en die een modern componist zou moeten bewonderen en waarderen, niet enkel oplegt aan sedert kort gestorven componisten, doch zonder onderscheid en zonder het geringste verschil aan alle vroegere meesters der muziek. Hij dringt deze meesters intonaties op, en contrasten van intonaties, die wij in een modern werk zeer gemakkelijk zouden begrijpen en accepteren, omdat zij ons als dagelijkse reactie en reflex op een onveilig leven gemeenzaam werden, maar die voor een Scarlatti, een Bach, een Haydn, een Mozart, een Schubert, voor een Beethoven, Chopin, Schumann, Liszt, Berlioz, Wagner, Brahms, en zelfs Richard Strauss of Strawinsky onbestaanbaar zijn, en des te minder denkbaar naar mate de muziek, waarin de vertolker hedendaagse aandoeningen overstort, verder terugligt in vervlogen tijden. Het gehele zijn der toenmalige wereld, en de gehele situatie van de componist in die toenmalige wereld maakte het ondervinden, het verzinnen, het neerschrijven van onze tegenwoordige gespannenheden volstrekt onmogelijk. Als een der vroegere meesters ook maar een deel had kunnen dromen van de paroxistische gevoelens welke moderne vertolkers hun toevoegen, zouden zij totaal andere middelen (zowel technische als instrumentale) hebben moeten aanwenden om dergelijke extreme sensaties tot equivalente uitdrukking te brengen en een minimum evenwicht, waarschijnlijkheid en geloofwaardigheid in de uitdrukking te bewerkstelligen. Onder de oude componisten is er niet een die concordeert met de hoorwijze van een huidige reproducent. Hij verwringt hen. Hij rukt hen uit hun
evenwicht. Om de simpele reden dat wel een forte, een fortissimo kan worden uitgedijd in de richting der vermeerdering, doch geen enkel pianissimo, met het onvermijdelijke gevolg dat alle dynamische verbindingen verbroken worden, dat de ganse architectonische lijn uit het lood komt te hangen. Men kan echter deze eigenzinnige tolken geen barbaren noemen, geen ignoranten, ofschoon zij zich gedragen alsof. Want ook al zouden sommigen hun vreemde hoorwijze opzettelijk simuleren, zij past bij het uiterlijk en innerlijk geluid van deze eeuw, en overal, haast bij iedereen vindt zij rechtstreeks weerklank. Zijn die tolken voorlopers, voorspellers, en in welke zin? Ik weet het niet. Ik zie geen aanknoping en geen houvast voor een redelijk antwoord. Tot vandaag toe is er zelfs door moderne componisten maar weinig geschreven dat correspondeert met de psychische gesteltenis en oriëntatie van die vertolkers.
Reeds dikwijls heeft dat probleem der frenetieken mij geïntrigeerd, maar nooit even langdurig en sterk als bij Aldo Mancinelli, een pianist uit Italië. Misschien omdat het mechanisme van zijn spel dermate onstoorbaar loopt, zo licht, zo helder transparant, dat men het vergeet, en op zoek gaat naar de gedachte die daar beweging wordt. Opeens begreep ik hoe buitensporig fantastisch het eigenlijk is om iemand door de tovertuinen der muziek te zien rondwandelen met de excessieve instincten en zintuigen van een Othello, een King Lear, een Macbeth, en waarschijnlijk zonder te beseffen vanwaar of waarheen hem zijn furie, zijn wildheid drijft, want hij is jong. Uit alles wat hij aanroert, schiet een harde, felle vlam, koud als de glans in het oog van een roofdier. Bach (Toccata in d), Chopin (laatste sonate), Beethoven (Appassionata) zijn tot dan toe bedaarde, kleine mannetjes geweest die hij zal herscheppen naar een gelijkenis van zichzelf met een mimiek en een dictie van getergde kolossen. Wat zou ik er voor gegeven hebben, als het vuur dat sproeide ook warmte verwekt had! Maar het verkilde, het verijsde. Waarom? Kan geweld, wanneer het een bepaalde graad van verergering bereikt, geen suggesties meer oproepen van de beminnelijkheid, van de liefde waarmee Bach, Chopin, Beethoven, voor een zeer groot deel althans, hun werken vervuld hebben? Is geweld, dat stijgt tot een zekere bitterheid, of dat in zijn kiem reeds een zekere verbetenheid bevat, wellicht incompatibel, grondig onverenigbaar met zijn tegendeel, de tederheid, de zachtheid, en ook de vreugde, het constructieve enthousiasme, waaraan de meesters van voorheen ontegenzeggelijk een zeer groot deel hunner muziek ontleend hebben? Er is een graad waar geweld automatisch overslaat in razernij en waanzin. Bij elke reproductie van elke meester zal dat kritieke stadium verschillend liggen. Maar ik geloof alle reden te hebben om te vermoeden dat in dit onvermijdelijk transformatie-proces
de oorzaak te vinden is van de onlust en weerwil die de donderaars en hameraars ten slotte achterlaten.
Bij de mentaliteit en het ontketende temperament van Aldo Mancinelli paste slechts de Zevende Sonate van Serge Prokofjev. Zij is gecomponeerd in 1943, door een eenzaam musicus te midden van een zwarte, eindeloze nacht vol gruwelijke gedrochten, een ontsteld musicus, die hopeloos de kracht nog ontwikkelt om de duizend demonen van zijn brein te temmen. Het eerste en het derde deel dezer Sonate zijn enkel begrijpbaar als tweevoudige, reusachtig climaxerende poging tot magische bezwering. Daartussen de weke elegie van een andante caloroso, een moment van kalmte en stilte, om op adem te komen. Zal ooit een zelfde executant van dat eerste uiterste ogenblikkelijk kunnen overschakelen naar beide andere uitersten? Zal het ooit een hoorder lukken? Ik twijfel er aan. In de rust schenen wij onze tijd te verliezen. En ondanks dat was die woeste tocht door het pandemonium ener hel onuitsprekelijk hallucinerend.
Het merkwaardigste is misschien nog dat deze verschijnselen niets te maken hebben met romantiek of neo-romantiek, maar zuiver realisme zijn, authentieke menselijke werkelijkheid. Het type Mancinelli is reeds in talrijke exemplaren onder ons vertegenwoordigd, en gewis zal het zich verder vermenigvuldigen. Zij stellen méér dan een probleem. Een raadsel, duisterder dan de vragen der sfinx van Thebe.