Pelléas et Mélisande
Wanneer ik mij herinnerde wat er in de partituur geschreven staat, moest ik af en toe wel constateren dat van alle eisen die men zou willen stellen aan de opvoering van een zeer nauwlettend meesterwerk als de Pelléas van Debussy, sommige onvervuld waren. Maar dat deerde geen ogenblik het wezen dezer edele en bovenmate fijn gematerialiseerde kunst, en vanaf de eerste klanken nam het geluid mij mee als de golven ener zee, waarmee Baudelaire de muziek vergeleek in een magnifiek sonnet, en tot aan de laatste tonen hield zij mij zwevend tussen hemel en aarde, temidden van de vele wonderen naar welke de componist gestreefd had die haar maakte.
Deze buitengewone continuïteit in een lange aaneenschakeling van betoverende gewaarwordingen hebben wij voornamelijk te danken aan de dirigent Charles Bruck, en er ligt iets verdrietigs over de vermelding ener bewonderenswaardige prestatie, nu hij sinds kort niet meer behoort tot de vaste medewerkers van de Ned. Opera.
Het viel onmiddellijk op dat Bruck even doeltreffend als Monteux uit wiens school hij komt, en waarschijnlijk onder minder gunstige omstandigheden uitstekend heeft gewerkt aan de ciselering van het orkest, aan de nuance, en nogmaals de nuance, en steeds de nuance, gelijk de stijl van Debussy die onophoudelijk vergt, en de doorzichtigheid, en de voortdurend wisselende accentuatie, en de onafgebroken tegenwoordigheid met hart en ziel van de ganse menselijke persoon. Slechts bij uitzondering en bij korte tussenpozen worden zulke attenties opgevorderd door de kasstukken van het courante repertoire. In alle groepen der instrumenten bereikte Bruck onder deze zeldzame, exigeante gezichtshoek prachtige resultaten, die dikwijls als solistisch spel hogelijk konden worden gewaardeerd. Er was nog meer. Er was ook het ene nodige. Van alle zorg voor duizendvoudige onderdelen leed de levenwekkende oorsprong niet de geringste hinder. Alles ging vanzelf. Op die zee van klank, bij goede wind, bij stijve bries, bij vliegende storm voelde men in zich trillen ‘al de passies van het schip’, meegesleurd in de convulsies van de orkaan, of wiegend over de grote spiegel van de ontzaglijke diepte. Men kon zich laten deinen, als de dichter dezer verzen.
Onze gereedheid tot medetrilling werd in de tweede plaats vergemakkelijkt door de tekst, waaruit de muziek ontsproot en waarmee zij sindsdien onafscheidelijk bleef vervlochten.
Stellig werd er na Aeschylos, Sophocles en Euripides (die opera-componisten waren wier muziek verloren raakte) geen libretto geschreven of gecomponeerd dat in alle opzichten zo absoluut volmaakt is als Pelléas et Mélisande van Maeterlinck. Het onderwerp van het drama (een jongeman op wie de onschuldig schuldige vrouw verlieft van zijn oudere broer, die hem doodt in een aanval van jaloerse razernij) is eenvoudig, bevattelijk, en (alvorens Freud verscheen) even doortrokken van ‘Freudiaanse’ allegorieën als Oedipus. De dramatisering van het gegeven is tevens boeiend en pakkend, realistisch en mythologisch, openlijk en geheim, en ontplooit zich in een gestadig crescendo naar een aangrijpende climax, oplossend in een niet minder poignante anti-climax. Bijna elk der woorden van de tekst (in het helderste en beste proza) kan een dubbele zin hebben, die men niet hoeft te bemerken, doch waarvan zowel de gewone als de verborgen betekenissen even sterke resonanties wekken in de intellectuele als in de sensibele regioon van ons waarnemingsvermogen. Elk dezer beide aspecten van de wereld en van het leven, van hun heerlijkheid en van hun kwetsbaarheid, is in gelijke mate ontroerend, ontstellend, vermurwend, en voor elkeen toegankelijk, voor zover ieders horizon reikt. Het is merkwaardig dat deze tweevoudige visie een musicus nodig had om ten volle aanschouwelijk te worden, en een geheel nieuwe muziek om die dagelijkse mengeling van vreugde en bedreiging, van verrukking en mededogen, handtastelijk voelbaar te maken. In de eerste jaren onzer eeuw. Op de vooravond van de eerste catastrofe.
Niet alleen de instrumentale klank maar ook deze merveilleuze tekst was bij de opvoering der Ned. Opera met een toegewijde aandacht verzorgd. Behalve gedurende vluchtige momenten, waar de regisseur een zanger te ver in de achtergrond van het toneel gezet had, was elke syllabe steeds duidelijk verstaanbaar, en ook hierom verdient Charles Bruck, die het orkest overal zuiver wist af te stemmen op het woord, de grootste lof, want zulk een altruïstische omzichtigheid, ofschoon noodzakelijk in de Opera, ontmoet men onder de dirigenten zelden. En het is meer dan waarschijnlijk, dat van een zanger die goed verstaan wordt ook het spel begrijpelijker, en dus beter zal schijnen.
De twee bassen van Siemen Jongsma en Guus Hoekman waren een verrassing, welke niemand ooit zal hebben durven verhopen, misschien zelfs niet hun regisseur Johan de Meester, of hun repetitor Cor Olthuis, omdat niemand hen ooit zag in rollen die zo zwaar zijn en zo overtuigend werden gezongen. Met Frans Vroons en Anny Delorie kon men zich te voren zekerder achten dan met Greet Koeman, maar haar sopraan, hoewel in een onvermoed emplooi, evenaarde de tenor en de alt. Nelly Duval, als kleine jongen, was zo uitmuntend, dat het mij speet het tafereel van de herder met zijn schapen die in de schemering naar hun ‘eindelijken stal’ trekken, wederom naar oud gebruik, gecoupeerd te zien, ofschoon het als vóórbereiding tot de laatste afspraak der geliefden, en bovendien als contrast, eigenlijk niet gemist kan worden en daarenboven nog als meesterstukje in een meesterwerk, weergaloos is van uitdrukking der stilte.
Naar men bespeurd zal hebben, zijn alle medewerkers (op Charles Bruck na) Nederlanders. Eveneens Gerard Hordijk die in voortreffelijk afgewogen harmonie met de muziek decors ontwierp van een grijs-blauw-groene tonaliteit met varianten van paars, rood en geel voor de costuums.
Het gerucht loopt, dat deze opvoering, die de Ned. Opera tot eer strekt, slechts berekend zou zijn voor een serie van vier voorstellingen, omdat zij bij de huidige smaak van het publiek niet kan renderen. Er is tijd genoeg om commentaar te leveren op een bedenkelijk symtoom in onze muziekbeoefening, als dat praatje waarheid blijkt.