Solisten
Twee nieuwe zangeressen zijn verschenen op het Amsterdamse podium: Heleen Verkley, een sopraan met een overprachtige, zeer intens stralende hoogte; en Watty Krap, een alt met ruime omvang in het bovenregister, en een klankrijke, voortreffelijk dragende laagte. De basis van beide stemmen is uitstekend, en het muzikale begrip van deugdelijke kwaliteit. Zij traden op in Verdi's Requiem. Nooit hoorde ik de uiterst moeilijke, holle octaven van het Agnus Dei zo zuiver zingen en zo expressief. Raadgeving is overbodig. Wanneer de omstandigheden medewerken zullen Heleen Verkley en Watty Krap op eigen kracht kunstenaressen worden van de eerste soort.
Wij hebben dank te betuigen aan Theo van der Bijl, dirigent van het Hoofdstadkoor, die deze zangeressen de kans schonk zich te openbaren. Bovendien waren zijn opvatting en uitvoering van Verdi's meesterwerk zeer indrukwekkend van het begin tot aan het einde. Terwijl ik hem daar zag werken met koor en orkest, overal doeltreffend, overal het juiste accent, overal de beste afweging tussen vorm en inhoud, tussen uiterlijk en innerlijk; overal een natuurlijke sympathisering met de geest der muziek, vond ik het een waar ongeluk dat er voor zulk een uitmuntend musicus in onze maatschappij geen passender functie is geweest dan het ambt van onderwijzer op een school.
Chris Scheffer zong de tenor en wederom heb ik de zeldzame waarde bewonderd van zijn puur Italiaanse timbre. Hij zou allang wereldberoemd zijn, wanneer hij geboren was in Engeland, Duitsland, Frankrijk, of elders, waar men gaven weet te schatten en te exploiteren.
Waarschijnlijk van het ras Ginette Neveu is de ontluikende violiste Marie-Claude Theuveny, uit Parijs, die met haar broer aan de piano sonaten gespeeld heeft van Beethoven, Fauré, Debussy en Franck. Haar toon en haar mechaniek boeien door een haast exclusief abstract verlangen naar rimpelloos technische volmaaktheid, die zij bijna altijd bereikt. Verder dan deze grens, waar de eigenlijke mededeling begint, komt zij nog niet. Vermoedelijk besloeg dat streven naar loutere gaafheid tot op heden de meeste plaats in haar binnenste aandacht. Maar een zekere warmte van de klank, en streling in sommige inflexies der melodie, welke nu nog onbewust zich voordoen, duiden erop dat Marie-Claude ook voor het tweede gebied der muziek geschikt is om de hoogste voorbeelden te volgen.
Een verwijding van de beslotenheid waarin zij bevangen schijnt, zal het snelst geschieden, meen ik, door te wisselen van begeleider. Haar broer is ongetwijfeld een bekwaam pianist, doch zijn artistiek geweten stelt hem niet dezelfde wetten (hij knoeide af en toe vervaarlijk in Franck) en al bestond deze reden niet, een verandering van reflexen en reacties zal de jonge violiste denkelijk gunstig beïnvloeden.
Het spectaculaire optreden van Jennie Tourel - zij had zich in rouw gestoken - als vertolkster der Kindertotenlieder van Mahler, is aanmerkelijk geschaad door de directie van Krips.
Ontegenzeglijk heeft Mahler verscheidene passages van deze liederen (welker emouvante tekst niet gesmoord mag worden onder de orkestklank) gevaarlijk geïnstrumenteerd, maar geenszins onmogelijk, en Mahler wist wat hij deed. Een dirigent als Krips, die brutaal vrijpostig pleegt om te springen met de dynamische aanwijzingen der componisten (zijn reproductie van Strauss' Don Juan was in dit opzicht bepaald schennend en schandaliserend) had op die gevaren voor de stem moeten letten. Dit evenwel komt niet in zijn kraam te pas, waar gewoonlijk herrie heerst, en menigmaal werd de zangeres bedolven door de instrumenten. Anderdeels zoekt hij zijn effecten in uiterst langzame tempi om plechtigheid te simuleren en inkeer, waardoor hij met gelijke willekeur de taak der zangeres bemoeilijkt, en de muziek benadeelt, die een wagneriaans dikke tongval krijgt welke haar niet voegt.
Wat voor nut heeft het om een zeer mooie, sensitieve stem te engageren, en haar tot ieders desillusie te laten behandelen als quantité négligeable?
Geheel alleen, vereenzaamd op de onafzienbaar lijkende estrade der grote zaal van het Concertgebouw, vulde Andrès Segovia de immense ruimte met zijn guitaar. Hij had voor meer dan de helft een streng programma: Frescobaldi, Bach, diens bijna onbekende tijdgenoot, de luitcomponist Silvius Leopold Weiss, en de huidige Parijzenaar Alexander Tansman.
En zo toverachtig is zijn faam, zijn prestige: Segovia trok een paar duizend hoorders, merendeels jeugd tussen de achttien en dertig, die als bij onderlinge afspraak een onverbroken, en heimelijk gewijde stilte bouwden waar de gouden klanken (een voor een hoorbaar) vielen als druppels water in kristallen schalen, als Chinese klokjes in de luwe avond.
Welk een uitdaging! Men moest de oren spitsen voor het opvangen van die tedere, dromerige, delicate poëzie, en niet het zachtste ruisen van de snaren ging teloor.
Het merkwaardigst in dat diepe luisteren naar een dichterlijk getokkel, scheen mij de aanwezigheid van zoveel jeugd. Welk een manifestatie van haar waarde en haar weten!