Een dirigent naast de muziek
Wij dachten hem kwijt te zijn, de beruchte helden-tenor, en zijn maat, de beruchte helden-bariton, die in de opera zo lang, zo godsjammerlijk lang, alles geridiculiseerd had wat consciëntieuze lieden verstonden onder kunst.
Meer dan honderd jaar had het geduurd om van dat baldadig standaardtype verlost te worden, en eindelijk waren wij van hem af. Hij bestaat niet meer, nergens meer, zelfs niet meer in de bioscoop, na overal getierd te hebben. En wie weten wil hoe ongeduldig wij zijn geweest om hem te zien verdwijnen, herinnere zich het plaatje van de suffisante meneer, die met de ene hand ten hemel geheven, de andere aan zijn wijde boezem, met zwijmelende ogen die naar cherubijntjes lonken, wijdbeens en luidkeels, in kennelijke staat van vervoering een aria afsteekt voor zijn uitverkorene, twintig aria's in twintig toonsoorten en altijd op dezelfde manier. Hij was een der ergste producten van een pompeus Barok dat verging in bluf. Hij kon het niet gebeteren zo kinderlijk verwaten te zijn, zo zelfvergenoegd, zo blind voor zijn eigen onwerkelijkheid, zijn eigen leegheid en leugen. Met zijn geloof aan de schijn groeide hij van jongsaf op, sinds generaties. Hij was geen bedrieger, ook niet als hij het leek. Wat hij deed, meende hij niet kwaad. Er viel ook niets tegen te beginnen, want niets had vat op hem. Men moest wachten tot hij bij gebrek aan belangstelling uitstierf.
Dit personnage uit de vergetelheid oprakelen zou geen zin hebben, wanneer die tragicomische figuur niet de oplossing verschafte van de raadsels tegenover welke wij opnieuw geplaatst werden door Josef Krips als dirigent van het Concertgebouworkest.
Met zijn massieve gestalte, met zijn geagiteerde, drukke, opdringerige mimiek verspert hij het ganse podium en bovendien de gespeelde compositie. Hij kan het niet helpen dat zijn plastiek het beeld oproept van de montere, bazige waard ener operette-herberg, die vanzelfsprekend heet Im weissen Rössl, en dat zijn silhouet reeds symbolisch is geweest in oude jaargangen van Simplicissimus en Kladderadatsch. Hij kan het niet helpen dat door zijn mimiek niet enkel de meest elementaire aesthetica getart wordt, doch daarenboven de gemiddelde hoeveelheid gezond verstand waarmee iedereen (volgens Descartes) begiftigd is. Hij heeft b.v. de burleske gewoonte om in de meest ernstige situaties een melodische phrase te presenteren (aan de violen, of aan de blazers) met de bevallige buiging van een ober, die zijn gasten het menu aanbiedt en de wijnkaart, of als een cavalier uit de vorige eeuw die zijn dame inviteert voor een dans. Even later zal hij met de linker hand de heftigste, krampachtigste sidderingen uitvoeren als hing er het vreselijkste ongeluk boven ons hoofd, of als woedde er in zijn borst een ijselijke hartstocht. Een poos daarna zal hij de beide armen vrolijk losjes laten bungelen langs zijn imposante romp alsof hij lustig wandelt, en nog een minuut verder richt hij de lieflijkste blikken naar een visioen dat zich geregeld in de linker bovenhoek van de zaal vertoont, nooit eens rechts omdat daar de bassen zitten, denk ik, of omdat hij zich zou hinderen met zijn stok. Het hemelse gezicht breekt meestal af met een barse houw, met een driftig neen-schuddende kop, met de trillend omhoog gebalde vuisten van iemand die in wanhoop een eind eraan maken wil, en soms ook wel met een guitig en wuft gewuifd adieu. Wat, muzikaal beschouwd, allemaal op hetzelfde neerkomt, en nergens mee rijmt.
Aldus zijn de voornaamste toeren van de herrezen helden-tenor Krips, en hij past ze systematisch toe op elke muziek die hij aanpakt. Gelijk diverse schoorsteengarnituren en andere kamerornamenten uit de dagen van keizer Franz-Josef I hebben ze iets ironisch-aandoenlijks en de eerste keer volgt men ze met een genadige glimlach. Men moet ze niet te dikwijls zien. Al gauw worden ze groteske grimas, uitermate geschikt voor een dorpse klucht, voor een sketch der Fratellini. Weldra beginnen ze te kwellen als een obsessie, als een nachtmerrie.
‘Niemand behoeft ernaar te kijken’ zal de bewonderaar zeggen, die deze stijl verdraagt. En dat is zonder twijfel waar, een der vele waarheden welke de deur dicht doen. Doch het is niet gemakkelijk gedurende twee uren de ogen gesloten te houden of naar beneden te wenden. En als Krips tussen de verschillende episodes der Haydn-variaties van Brahms brede pauzes inlast, lange rustpozen die hij mimeert alsof er in 't onhoorbare nog wat gebeurt (een overgang welke Brahms vergat) dirigeert Krips daar dan om gezien te worden of niet gezien?... zou Socrates gevraagd hebben, als men hem zo'n probleem had voorgelegd. Het antwoord, dat eveneens de deur dicht doet, kan niet anders luiden dan: Natuurlijk dirigeert hij om gezien te worden. Hij afficheert het dubbel en dwars.
In laatste instantie echter, is alleen het resultaat beslissend. Daarom zal ik met een korte omschrijving van de consequenties welke dat dirigeren meebrengt, deze analyse besluiten van een zonderling paradoxaal geval.
Orkestraal en instrumentaal beoordeeld, zijn de resultaten van Krips' directie gewoonlijk aanvaardbaar, dit wil zeggen niet slechter maar ook niet beter dan van ieder die het vak kent, en Krips heeft alle tijd en alle gelegenheid gehad om het te leren.
Compositorisch beoordeeld daarentegen, dit wil zeggen uit de specifieke gezichtshoek van elke compositie, zijn de resultaten van Krips' directie verfoeilijk, betreurenswaardig, vernietigend voor de muziek, verderfelijk voor het muzikale instinct der hoorders, en zelfs met gesloten ogen waarneembaar. Want steeds met zijn volle teutoonse zwaargewicht, en steeds met dezelfde primitieve, grove greep stort Krips zich op het gedirigeerde werk, waarvan het eigenaardige karakter hem totaal vreemd, totaal ontoegankelijk is, waarvan hij alle intonaties, alle verhoudingen ontwricht, omdat zijn intellect nooit verder lezen kan dan de gegeven noten, omdat hij nooit verder zal kunnen lezen dan zijn beperkt intellect en nog beperktere intuïtie hem veroorloven, omdat hij nooit de compositie dirigeert doch steeds zichzelf, steeds het eensoortig idee dat hij met de begrensde middelen van een mateloos egocentrisme zich van een compositie vormen kan.
Het zou interessant zijn om per stembiljet te laten uitwijzen in hoeverre de betekenis welke sommige begunstigers hem toekennen, door de hoorders bevestigd wordt.