Muziek uit Rome
Wij kenden hier nagenoeg niets van de Italiaanse componist Goffredo Petrassi (geb. 1904), die als leraar aan het Conservatorio di Santa Cecilia te Rome, waar hij vroeger leerling was, een richtinggevende functie uitoefent onder de musici van zijn land. Tot zijn werken behoren drie ‘Concerten voor Orkest’, gedateerd 1934, 1951 en 1953, en uit de voorkeur welke hij verleende aan een betiteling, die de naam symphonie poogt te vervangen, mag worden afgeleid, dat deze composities representatieve betekenis hebben in zijn oeuvre. Het ‘Secondo Concerto per orchestra’, dat Van Beinum bracht als noviteit, is dus een aanzienlijke proeve van een vooraanstaand auteur, omtrent wiens arbeid wij niet onwetend mochten blijven, temeer wijl Petrassi zijn stuk vervaardigde op uitnodiging van Paul Sacher, de Zwitserse dirigent-maecenas uit Basel, die sinds vele jaren opdrachten verstrekt aan tal van hedendaagse componisten, en wiens bestellingen langzamerhand kwamen gelijk te staan met een officiële erkenning.
Deze inleiding, uitvoeriger dan gewoonlijk, is nodig om de graad te beduiden onzer verwachtingen, en de grootte der ontnuchtering welke wij hadden onder het horen van Petrassi's tweede concerto. Wij allen, zonder uitzondering. Wanneer Van Beinum de aanwezige componist niet onmiddellijk na de laatste klanken en bij de aanvang van een vaag applausje naar het podium had gewenkt (Van Beinum is een goed manager als hij wil), dan zouden wij zonder twijfel een fiasco hebben gezien, welks zwijgende welsprekendheid ten eeuwigen dage voortleeft in de herinnering. Nu de auteur er bleek te zijn, wilden wij hem niet krenken door een opzichtige afwijzing. Dat was te erg geworden.
En wie op deze avonden onze plichtsbetrachting van hoffelijkheid voor een gast niet heeft bijgewoond, mene geenszins dat Petrassi ons iets vreemds, iets onbekends, iets nieuws voorzette. Neen, juist het tegendeel. Zodra, zijn eerste ‘motief’ weerklonk, bevingen ons reeds de twijfel en de beduchtheid. Het bleek opgesteld volgens bekend recept. Wij hadden het al millioenen malen ontmoet. Dit zou op zichzelf geen bezwaar zijn, mits Petrassi er wat van maakt. Maar dat doet hij niet. Het oerbekende motief is een aanloop waarop niets volgt. Het blijkt hoofd-thema te zijn, doch ontpopt zich als zodanig zonder te veranderen. Voortdurend horen we hetzelfde. Meestal in een slepend, dreinend tempo, waarin pas op 't laatst, en als het te laat is, een beetje schot komt. Af en toe wordt dat armoedige hoofdthema anders belicht, of in een ander kleurtje vertoond. Zonder enig profijt. Ook dat licht en die kleurtjes kennen wij allang. Impressionistische procédé's, gebruikt met een totaal gebrek aan eigen vinding, een beklagenswaardig tekort aan verscheidenheid. Nergens een persoonlijke kijk op zijn eigen karig materiaal. Het rhythme, de bouw, de inhoud en de vorm, alles naar recept ener klassieke apotheek, waarvan enkel de façade een beetje gemoderniseerd is. De internationale stijl van heden, gelijk hij alom tiert.
Omdat wij onmogelijk kunnen weten of er in Italië misschien ergens iemand schuilt, die zich kant tegen dat universele, conformistische patroon, en omdat rekening gehouden moet worden met de geringste kansen op herleving, zullen wij niet jammeren. Doch als Goffredo Petrassi in werkelijkheid een der beste vertegenwoordigers zou zijn van zijn land, dan is het daar even hopeloos gesteld met de muziek als overal elders. En ik heb reden om te schrikken, wanneer ik met tevredenheid hoor beweren, dat de Nederlandse componisten, naar dat internationale peil gemeten, niet de minderen zijn.