De concerten
Onder de recreatieve musici vormen de pianisten een meerderheid die (ondanks de concurrentie, en ondanks diverse economische omstandigheden als woningnood etc.) nog steeds in omvang toeneemt. Hieruit zouden conclusies getrokken kunnen worden, die riskeren faliekant verkeerd te zijn. B.v.: de actuele componisten schrijven het meest voor de piano. Of: de piano vereist een geringere geschiktheid van het menselijk organisme dan de viool en enig ander instrument. Of: de piano verschaft meer bruikbaarheid, en bijgevolg meer sociale zekerheid. Of: de piano is het meest gewillige communicatie-middel voor aesthetische aandoeningen. Of misschien nog een paar andere onderstellingen als wij goed zoeken. Doch allemaal zijn ze zeer twijfelachtig en de merkwaardige overvloed van pianisten, die in alle hoeken der wereld het muziekbedrijf ontwricht, blijft een onverklaarbaar verschijnsel.
Drie eeuwen geleden waren zij allen (zelfs de minst begaafden) nog onbestaanbaar (wegens ontstentenis van instrument), en bijna ondenkbaar, wegens ontbreken van vergelijkbaar precedent. Het zonderlingste echter in hun plotselinge opkomst en snelle overwoekering is vandaag dat ze allen (beroemd of niet) haast even voortreffelijk zijn, en dat ieder hunner slechts een minuscule hoedanigheid mist of bezit, welke verhindert dat allen elkaar evenaren. Alzijdige individualiteiten, die de gehele scala bestrijken der psychische gebeurlijkheden, zijn in het vak der pianisten uiterst schaars, evenals trouwens in de overige klassen van reproducerende kunstenaars. Maar een lacune op de scala, of een preferentie voor bepaalde afdelingen der scala openbaart zich bij de pianisten altijd in een gedraging die van louter mechanische aard schijnt, en dikwijls heeft men de indruk dat zij slechts een nietig onderdeel hunner technische ordening zouden behoeven te wijzigen, te variëren, om tevens hun psychisch bereik naar believen te verwijden.
Het is vermoedelijk Hans Henkemans die in deze hogere regie der kunst van het pianospel de meeste mogelijkheden heeft bespeurd en nastreeft. Zijn vertolking (met het Concertgebouworkest) van Mozart's 27ste en laatste pianoconcert (lang niet het beste; vooral niet de simplistische en excessief gerekte finale) toonde, dat hij voor het ogenblik en voor dit gegeven werk zijn aandacht gericht heeft op de dichtstbije benadering ener expressie van etherische lichtheid, van bijna bovennatuurlijke, surreële gevoeligheid, speelsheid, sierlijkheid en eenvoud, tot welke Mozart steeg in deze compositie waar alle bekoorlijkheden culmineren ener zachte en vriendelijke gezindheid die zich niet meer laat vangen onder de naam van een tijdelijke stijl, omdat zij door zulke muziek existeert als zuivere, tijdeloze essens. In de verovering van de hiervoor benodigde finesse, delicatesse en haar duizendvoudige nuances, geschakeerder dan de tinten van de hals ener duif, dan de vervloeiingen der kleuren van het licht of van het parelmoer, verwierf Henkemans zich een beheersing over zijn instrument en over zichzelf welke in haar soort gesignaleerd moet worden als een toppunt van voordien ondenkbaar en tot hiertoe onovertroffen menselijk kunnen. Ik vroeg mij: Is het nog een mens die daar speelt? En als het geen mens meer is, wat is het dan? Gevaar ook rijst dat het orkest te materieel, te grof schijnt naast een dergelijk spel. Men heeft daarna ook wel neiging om eens stevig te boksen. Al die reflexen bewijzen dat er in de tengerste Mozart van Henkemans, en ook erachter, een geweldige spirituele activiteit ligt opgehoopt.
Een gelijke uitgroeiing der persoonlijkheid kon geobserveerd worden bij George van Renesse. Hij gaf twee sonaten van Schubert (beide posthuum) en daartussen de Variationen und Fuga über ein Thema von J.S. Bach van Max Reger. Omdat ik zeer weinig affiniteit heb met Schubert, van wie niet zozeer de lengten mij hinderen als wel het onophoudelijk stagneren, recapituleren en aarzelen in de lengte, zou ik niet durven uitmaken of de nieuwe opbloei welke zich bij Renesse onmiskenbaar manifesteerde, samenhing met een psychische of met een enkel technische vooruitgang. En omdat ik nog minder genegenheid voel voor Reger, liet mij een waarlijk onverbeterlijke interpretatie der genoemde compositie in het duister omtrent de wezenlijke bedoelingen en vermogens van de feilloze solist. Zijn prestaties bewonderend had ik niettemin het gevoel mijn tijd te verliezen. Want de achtenswaardige autoriteiten die beweren dat Reger op zijn best is als hij thema's varieert van andere meesters, hebben ongetwijfeld gelijk. Eigen thema's heeft Reger nooit gevonden. Maar zelfs als hij anderen varieerde - Bach, Mozart, Hiller, etc. - was hij nimmer goed. Zie eens hoe erbarmelijk weinig attentie hij had voor de gevoelsinhoud van Bach's thema. Wie zou kunnen gissen dat het ontleend is aan een Hemelvaartscantate? Reger maakt er een ijdel spelletje van. Zonder enig verband niet alleen, maar ook zonder het geringste contact tussen de variaties onderling. Geen kwestie van psychologische ontwikkeling. Niets dan een hersenoefening in het draaien en verwringen van een thema (van een muzikale gedachte, een impuls), tot het op alle manieren verminkt en vermomd is. Een volmaakt zinledig amusement van het intellect. Leeg als een holle noot en boordevol opgestopt met overdonderende virtuositeiten en vernuftige spitsvondigheden. Het meest schrikbarend symbool van de grauwe nutteloosheid ener kunst die slechts bestaat ter wille van haarzelf. Ik kon daar constateren dat George van
Renesse nog verschillende raffinementen aan zijn toucher toevoegde en dat zijn vingertechniek een precisie kreeg waarvan de betrouwbaarheid geen grenzen kent. Hij is gereed, en volledig toegerust voor elke taak die een kunstenaar kan ondernemen.
Bij Thomas Brockmann, een Amerikaan, heeft men de curieuze impressie dat hij slechts een zekere innerlijke loomheid zou hoeven te overmeesteren om zijn actieradius te verbreden tot buiten het gewone gebied. Hij speelde een nieuwe Sonate van Samuel Barber, uiterst rigoureus geconstrueerd werk, monothematisch en met een half-dogmatische fuga tot slot, in de moderne trant, die waarschijnlijk overeenstemt met zijn eigen temperament dat hem te weinig fantasie vergunt. Bij Zadel Skolovsky, een onbekende, wiens handigheid staat voor niets, belette een zwaar gekleurd expressionnisme, altijd dik in de verf, altijd even fors onderstreept, enige verschillendheid van intonatie, en maakte alles wat hij speelde aan zichzelf gebonden onder een uniforme lawine van geluid. Bij Tenö Lényei, een Hongaar, een blinde, bevond men zich met verbazing tegenover een wonder van wilskracht en vertrouwen, dat onbeperkt zal worden wanneer hij dezelfde stugheid, waaraan zoveel zienden lijden, weet te verwijderen uit zijn voordracht.
Als Nicole Henriot zich voor haar instrument zet, verdwijnt iedere weifeling, want zo klaarblijkelijk is zij het enige orgaan dat de piano mist om zelfstandig te leven. Alles gaat vanzelf. Met een natuurlijke zwier en gemakkelijkheid in alle graden van het moeilijke, het transcendentaalste inbegrepen. Zij speelde het Derde Concert van Camille Saint-Saëns, geschreven in 1869, dat hier een noviteit was. Merkwaardig stuk. Voortdurend ontmoet men er voorafschaduwingen van latere componisten: Franck, Chabrier, auteurs uit Midden-Europa, en zelfs Ravel. Origineel stuk. Saint-Saëns is ten onrechte gekleineerd door het fanatisme van Wagnerianen, Franckianen, Debussysten, zowel in Duitsland als in Frankrijk. Misschien is zijn periode van eclipsering ten einde. Hij verdient een rehabilitatie. Hij kon honderdmaal meer dan menigeen die hem verdrong.
Er was deze week ook een violist: Julian Olevsky. Hij speelde de fameuze cadens uit de ‘Duivelstriller’ van Tartini met een welluidendheid en tegelijk met een evocatie van mephistofeliaans vuurwerk, die ik tot nu toe nergens gehoord had. Zodra hij deze verbeeldingsmacht uitbreidt op elk fragment van muziek dat hij onder handen neemt, zal hij gerekend worden onder de groten.
Er was daarenboven, en bovenal, het Paganini-kwartet. Wij ontdekten het 18e kwartet van Darius Milhaud, een jonge, struise, hymnische, lyrische, profetische, van alle systematiek bevrijde Milhaud, die ons tot verrukkingen voerde, welke door Beethoven's 15de (op. 132), meesterlijk vertolkt, niet verflauwden.