Muziek voor Kathleen Ferrier
Eduard van Beinum opende het orkest-seizoen met een concert dat had kunnen dienen als centrale episode voor een roman van Proust, Radiguet, of wie ge wilt.
Er gonsde in de kleurige zaal over de stemmende instrumenten heen een zorgeloze vrolijkheid, en men begon met de ouverture Donna Diana, een gezellig stukje bladvulling, dat Mengelberg in de dagen van voorheen wel eens op de lessenaar nam wanneer hij een stopper nodig had. Het kakelt als een vreedzame hoenderhof op een mooie zomerochtend, en is het enig achtergebleven levensteken van Emil Nicolaus von Reznicek, zoon van een maarschalk-luitenant der Dubbel-Monarchie, die, stapels muziek componerende, vier-en-tachtig jaar werd, en compleet vergeten stierf in het platgeschoten Berlijn, een paar dagen alvorens de bom flitste boven Hiroshima. Het innocente werkje, nogal lastig te spelen ook, ontving een kort bedankje. Het was onmiddellijk daarna weer vergeten, gelijk vroeger, als zoveel drukte om niets, en de fleurige zaal gonsde gezellig voort, tot Nathan Milstein naar het podium kwam.
Na anderhalve maat neutraal aangepakte inleiding van het orkest, zette Milstein het viool-concert in, waarboven Mendelssohn schreef: Allegro molto appassionato. Wat konden die woorden beduiden voor de romanticus die muziek maakte bij Shakespeare, bij Sophocles, bij Racine, op motieven uit de Bijbel, uit Ossian, uit Victor Hugo, en die onder zijn elegantie, zijn gratie, zijn sentimentaliteit, tot aan het einde toe enorme reserves van de ernstigste en vrolijkste hartstocht disponibel hield? Wat beduidde voor Mendelssohn, die een ware veneratie had voor Beethoven, voor Weber, dat molto appassionato? Vijftig jaar geleden, toen Milstein geboren werd, en een kwarteeuw terug, toen zijn virtuozen-carrière aanving, wist men het nog. Er werd op zulke aanwijzing gelet. Het voorschrift appassionato bleef determinerend voor het ganse stuk. Alles was gezien en hervoeld vanuit een zekere hoek waar de koele, zakelijke belangstelling overgaat in warmte, in passie, vooral het lyrische, maar ook het elegische, en nauwelijks minder het joyeuze, het schertsende. Onverschilligheid, onbewogenheid bestonden destijds nog niet. Men wilde bewogen worden. Waarheen? Naar een soort van aangename gloeiing, waarover men niet verder nadacht, en die neiging gaf tot iets liefs, lust in iets verrukkelijks. De eerste uren van de nacht welke op zulk een avond volgde, waren immer gelukkig, hetzij in werkelijkheid, hetzij in droom. Meestal zei men elkaar dan onvergankelijke dingen: Nous avons dit souvent d'impérissables choses. Maar thans is dat anders. Men weet niet meer dat immobilisme tot de ketterijen behoort die helse straffen verdienen. Milstein speelt dat hele concert van Mendelssohn met een ijle, als 't ware onvatbare, onstoffelijke toon, en met een overal egale expressie welke nergens gedefinieerd kan worden omdat er geen graad van verscheidenheid, en bijgevolg geen trap van vergelijking is. Hij speelt met de onovertrefbare gelijkmatigheid van een puike
machine, van de volmaakte robot die alles voor ons doet en alle wisselvalligheden van ons afwendt. Wij hebben elkander daarna niets te vertellen. Maar wij waarderen die impressie van evenwichtig staan boven elke gebeurlijkheid. Het enthousiasme dat wij betoonden, werd door Milstein beloond met een acrobatisch praeludium van Bach, waarin gedurende onafzienbare tijden de rechter arm een egale, vliegensvlugge schudding heeft te verrichten, die de luisterende toeschouwer allengs brengt in de duizelende en nirwanische gesteltenis van een rondtollende derwisj.
De pauze, die hierna kwam, verliep zeer geanimeerd en optimistisch. Het kan gebeuren dat een menigte mensen die muziek gehoord heeft, intense golven van harmonische, tintelende opgewektheid uitzendt. Terwijl ieder weer terug was naar zijn plaats en op de dirigent wachtte, voelde zich niemand bijzonder geïnteresseerd toen boven onze hoofden de luidsprekers ritselend werden ingeschakeld. Maar al bij de eerste gebruikelijke woorden schrok ieder op alsof de komende mededeling hemzelf betrof. Er sprak ontsteltenis uit de hese stem. Zij zei: ‘Wij ontvingen juist bericht dat Kathleen Ferrier in een Londens ziekenhuis is overleden, en de dirigent en het orkest wensen de Vierde Symphonie van Mahler die komen gaat, te vertolken in memoriam van de kunstenares, wier grote gaven wij hier zo dikwijls met dankbaarheid bewonderd hebben.’
Een schok van verbijstering voer door de mensen en een diepe, gesmoorde zucht steeg omhoog, die langzaam wegstierf in een statige stilte. Elkeen verzonk in een mijmering, waar men intiem werd met de lieve dode, even intiem als wanneer zij voor ons zong. Een moeilijke jeugd en het lijden van de oorlog hadden over haar innerlijk wezen een waas geweven van innig mededogen met al wat heimelijk een smart verbergt, want zij reageerde goed op hetgeen van haar gevergd werd. En dan haar eigen lot. Zij had haar gaven laat bemerkt, en nauwelijks zeven jaren waren haar vergund om ze te ontplooien. Te midden van haar wonderlijke ontluiking die plotselinge slag, die huiveringwekkende ontdekking dat zij in haar zingend lichaam (corps féminin, qui tant es tendre) de kwaal droeg, de wonde welke ongeneeslijk is. Zij was dapper, en in zo hoge mate, dat niemand merkte wanneer zij Von der Schönheit zong en Der Abschied, hoe zij haar eigen afscheid reeds te zingen had van alles wat zij zonder toegesnoerde keel niet meer beminnen kon. Het was voor anderen, het was voor ons, dat zij verrukking puurde uit haar pijn.
Om te slagen moet het eerste deel der Vierde Symphonie van Mahler onbezwaard geïntoneerd kunnen worden. Geheel los van elke bekommernis. Als een aeolus-harp in de wind der tijden. Ongerepter en onbezorgder dan zelfs de jeugd kan zijn. Zonder enige herinnering aan de schaduwen die wij met ons meeslepen op de aarde. Als de laatste dag welke wij doorbrengen in een paradijs, en zonder te weten dat die dag moet eindigen. Was deze intonatie mogelijk na de verscheurende kennis-geving welke wij gekregen hadden? Ik geloof van niet. Het tweede deel daarentegen wil ons overreden dat er ook aan de overzijde onzer wereld en van ons leven velden zijn waar een elysesche zefier ons de geur toewaait en het geluk van bloemen die nooit verwelken. Maar konden wij ons laten verlokken, nog in gedachte bij die andere, gerukt van haar stengel? Ik geloof van niet. Pas in het derde deel, het diviene adagio, vonden wij de weerklank van de vermurwende ontroering welke ons gegrepen had, en waardoor wij reeds de sfeer waren binnengetreden van het geheim dat ziende maakt. In het vierde deel vonden wij de stilling, de berusting. Het is een sprookje. Het werd ideaal gezongen door Erna Spoorenberg, met een hemelse stem, en met een gemoed dat - opperste zeldzaamheid - tegelijk kinderlijk naïef kan zijn en levenswarm.
Men ging zwijgend heen. Mahler zal wel de enige componist zijn wiens muziek een in memoriam toelaat dat over ieders donkerheid glanst als een regenboog. Ja, wie zulk een symphonie kan verzinnen temidden der moderne ironie en scepsis, wie zulk een natuurlijke muziek met al zijn vezelen belichaamde, ja, die was uniek, zonder voorbeeld, zonder weerga en zonder navolging.