De concerten
In de Oude Kerk, waarvan de pilaren sinds een poos geschraagd worden door dikke balken, heeft Anthon van der Horst een kort maar beklijvend concert gegeven met een programma dat bestond uit werken van Bach en enkele zijner tijdgenoten.
Hij was echt op dreef en men tuimelt dan direct in het onbeschrijflijke. Pachelbel klonk als iemand die ons heden nog kan leren hoe het thema moet gebouwd worden ener Ciaconna: in de beweging van een mens, kalm en verrukt voortschrijdend tussen de harmonie der sferen, die een ongestoord refrein zingen langs onwankelbare banen. Muziek in de eenvoudige afmetingen van pyramiden. Een aria van François Couperin, bewerkt door Bach, en geregistreerd in kristallen tinten, ruiste als melodie van luchtgeesten uit de verre hoogte. Onder de schemerige gewelven rende, holde Bach's fantastische fuga (in g klein) met een hechte vaart van opgejaagde schimmen naar een eindeloze einder. Op commando van een kunstenaar herleefde het verlaten orgel een uur lang in al zijn pracht.
Met een huiselijker afgestemde uitvoering van werken voor viola da gamba en cembalo besloten Carel van Leeuwen Boomkamp en Gustav M. Leonhardt onze Nederlandse Bach-week. Individueel genomen is elk der twee een meester op zijn instrument. Doch voortdurend dook de vraag op of de gamba te groot was van omvang en volume, of de cembalo te klein. Eveneens: waarom de cembalist zo weinig differentiatie aanbracht in de timbres van zijn speeltuig. Voor 't eerst ook merkte ik hoe zelden Bach de onderste helft gebruikt van de snaren der gamba, alsof hij ze vergat, en bijna alsof ze niet bestonden. Ik hoorde zeer mooie fragmenten van muziek, vooral in de bekoorlijke haast der vlugge delen. Doch slechts enkele keren (en 't was steeds een intonatie van Boomkamp die verruiming gaf) voelde ik mij onttrokken aan de indruk dat ook Bach, gelijk Homerus, momenten had waarin hij sliep.
Een bescheiden vereniging van enkele muziekliefhebbers, genaamd ‘de Suite’ en gevestigd 1e Helmersstraat 70, Amsterdam, breidde zich uit tot Stichting die zich de bevordering ten doel stelt van jonge kunstenaars en jonge kunst. Zij werkte reeds een tijdlang in het privé, en voor de eerste maal trad zij op in het openbaar, geïntroduceerd door André Jurres, sprekend namens de Raad van Toezicht.
Gezien de richtlijnen welke hij de nieuwe Stichting voorschreef, mag het programma waarmee zij debuteerde ten minste paradoxaal genoemd worden. Het bevatte Schubert, Brahms, Debussy, en een Strawinsky van 1932, loffelijk vertolkt door Nap de Klijn, viool, en Alice Heksch, piano, verdienstelijke artisten, maar die evenmin behoren tot de laatste generatie. De volgende (dito) zal zijn Herman Scheij. Ik wens de nieuwe onderneming meer consequentie toe, meer esprit de suite, in de behartiging harer beginselen.
Leo Cherniavsky is een vergrijsd virtuoos uit de school van Auer, evenals Mischa Elman, Jascha Heifetz, en van dezelfde macht. Zijn spel derhalve bezit een menigte nuances en raffinementen, waarvan de verovering gedurende drie eeuwen door de violisten werd nagestreefd, en die zij begonnen te verwaarlozen, te versmaden, nadat de opperste vaardigheid bereikt was. Ik weet niet waarom Cherniavsky hier minder beroemd is geworden dan zijn medeleerlingen (hij had slechts enkele dozijnen hoorders), maar hij hield langer vol dan zij, en ondanks zijn patriarchale leeftijd verzwakte hij niet of nauwelijks. Bij zijn voordracht ener sonate van Nardini zou men een hele verhandeling kunnen schrijven over de absoluut bewonderenswaardige dingen welke hij doet, die maar een enkeling nog kan, en die maar een enkeling nog schat.
Hij had de uitzonderlijke goedheid de première te geven ener recente sonate van Henk Badings, die met veel zorg bleek ingestudeerd, en met het élan, de royale allure werd afgestoken, welke hij bezigt voor de muziek waarvan hij houdt. Men is geneigd Cherniavsky hiervoor te danken, en tevens genoopt spijt te betonen over de geringe voldoening welke zijn sympathiek gebaar heeft opgeleverd. Badings componeert verbazend handig, doch de aard zijner voortbrengselen onderscheidt zich in geen enkel opzicht van het gemiddelde dat sinds dertig jaar in twintig andere landen wordt geproduceerd. Compositioneel heeft zijn sonate niet het minste belang. Alle muziek van Badings, haar inhoud en haar vorm, bestaat uit de afgelegde restanten van historische voorbeelden, welke hij vroeger behendiger maskeerde dan thans, want zelfs zijn voormalig niveau te handhaven, lukt hem minder en minder.
De Deense musici, die hier driemaal concerteerden, dienden onze dirigenten en andere overheden een les toe welke aankomt als een klap. De Denen durven openlijk en nadrukkelijk hun krachten inzetten voor de muziek van hun land. Deze daad worde des te sterker onderstreept, daar het vertrouwen in hun kunst beloond is met succes.
Dit wil niet zeggen dat het saldo hunner propaganda, beschouwd van een cultureel standpunt, bevredigend is geweest. Gelijk de overige naties volgen de Denen het systeem waarin alle artistieke uitwisselingen zich beperken. Zij maakten een selectie tussen het bekende, het aartsbekende, het geaccrediteerde, het officiële, en behalve het geloof waarvan zulk een norm getuigt, heeft die gedragslijn geen zin. Carl Nielsen, een zeer honorabel componist, kennen wij van de eerste wereldoorlog af. Ook de jonge auteurs, die de Denen presenteerden, kenden wij reeds, omdat zij zich richtten naar voorbeelden welke sedert 1920 bekend en overal geldend zijn. Wat wij van een natie willen leren kennen, is niet het algemene maar het bijzondere, niet het courante artikel, maar het nieuwe, het pas ontdekte, het originele, ja zelfs het betwistbare, want dikwijls is tijdige inlichting over iets nieuws zeer nuttig, zeer levenwekkend. Onder iets nieuws versta ik: Het uitvinden ener onbekende situatie, en haar realisering door klank, waar ieder zich een beetje onwennig voelt, doch die bij nadere analyse technisch verdedigbaar, psychisch begrijpbaar is. Allang wacht de hele wereld daarop. Maar nergens zoekt men, en wie niet zoekt die vindt niet.
Afgezien van dit tekort zijn de Denen zeer voortreffelijke musici. Alle respect voor hun pianist Herman Koppel. Hij is een virtuoos van de eerste rang, doch als componist beantwoordt hij niet aan voorgaande definitie van de ontdekker.
Ook de Zwitsers uit Solothurn, die het jubileum opluisterden van het Amsterdams koor ‘Zang na Studie’, beoefenen het internationale conformisme. Welbekeken dateert het Te Deum van hun dirigent Albert Jenny, waarmee zij ons in kennis stelden, uit een oudheid die ongeveer terugreikt tot 1860. Het is zonder twijfel in hoge mate prijzenswaardig dat een stadje van 15.500 inwoners (volgens de Ensie) een koor telt dat zo goed zingt, en een werk voortbrengt dat roemen kan op relatieve deugden. Maar het heeft geen zin, en het is waarlijk te stoutmoedig en te overbodig om daarmee te reizen naar Amsterdam.
Er waren deze week nog twee solisten uit de Verenigde Staten: de sopraan Helen Lanier, die probeerde te zingen met op elkaar geklemde tanden en met een glimlach, welke dikwijls grimlach werd. Geen spoor van enig kunnen. Een raadsel. En haar contrast: Eloise Polk, pianiste, charmant jong meisje, goed geschoold, schommelend tussen gewoon en overdreven expressief, een anima candida, een blanke ziel, een bloesem in de knop, van wie niets met enige zekerheid voorspeld kan worden.