Ned. Opera en Camerata
Het staat te verwachten dat wij Alexander Krannhals, de nieuwe ‘vaste’ dirigent van de Ned. Opera, in het gebruik meer zullen waarderen dan bewonderen. Een langdurige praktijk als muziek-leider van het Stadttheater te Basel gaf hem de gelegenheid om een solide vakmanschap te verwerven dat hem nooit in de steek zal laten bij een der talloze overrompelingen waarmee een opera-dirigent te rekenen heeft. Een aangeboren neiging tot degelijkheid zal hem weerhouden zich te vergenoegen met de slordigheden en het onfatsoen, waartoe vooral de musicus gauw afzakt bij de geringste verslapping der contrôle. Hij zal zich stellig inspannen om zoveel mogelijk altijd iets presenteerbaars te leveren. Zijn artistieke mentaliteit richt hem meer naar ontwerpen in breedte en lengte dan naar uitdenken in hoogte of diepte (wat hetzelfde is), meer naar afwerkingen in 't groot, dan verzorging in 't klein. Een tamelijk eenvoudig zenuwstelsel, en het milieu waar zijn talent zich ontwikkelde, zal hem vermoedelijk altijd sluiten voor snelle, vele, verschillende, onafgebroken reflexen op de instigaties van een componist, en bijgevolg zal hij zelden of nooit trachten naar raffinementen. Zulke eigenaardigheden, verklaarbaar uit afstamming en opvoeding (Alexander Krannhals is uit Zwitserse ouders en een Baltische grootvader geboren te Frankfurt am Main en studeerde bij Weingartner) beloven in de perken van het bereikbare deugdelijke opvoeringen die meer het apollinische kenteken zullen dragen dan het dionysische, gelijk dat onlangs nog heette bij de kultuurfilosofen onzer oostelijke buren.
In zijn nieuwe functie heeft Krannhals gedebuteerd met Aïda, en het enige wat mij bij deze voorstelling, ondanks de vrij gunstige vooruitzichten, eigenlijk verontrustte, was de keuze van de tenor Theodor Bitzos in de hoofdrol van Radames. Volgens de uitstekende informatiedienst der Ned. Opera heeft Bitzos, een Griek, voornamelijk gezongen in Zwitserland, de laatste vijf jaren te Bern, waar hij die rol ongeveer vijf-en-twintig maal vervulde. Men mag dus veronderstellen dat Krannhals hem aanbeval en meebracht, omdat hij hem kende. Doch als hij hem kende, hoe kon hij hem dan kiezen? Men behoeft maar even de heldere samenvatting te lezen die onze dichter Adriaan Morriën naar gewoonte vervaardigde van het libretto om te weten dat de vertolker van Radames een jeugdig, onstuimig, impulsief veldheer moet voorstellen, begiftigd met een uiterst verliefd temperament, het model van de amour-passion, gelijk Stendhal dat noemde. Op deze praemisse is de hele handeling gebaseerd. Daarmee staat of valt zij. Daarzonder worden alle personages, ook Radames zelf, volstrekt onbegrijpelijk, volslagen onbeduidend bovendien, omdat de oorzaak van hun doen en laten ontbreekt, en onvermijdelijk moet eveneens de muziek vervallen tot de rang van dingen die geen oorzakelijk, redelijk verband hebben, wat, tussen haakjes gezegd, enkel door mensen maakbaar is. Bitzos nu, was precies het tegendeel van hetgeen hij behoort te zijn. Hij was volumineus, log, traag, indolent, niet in beweging te krijgen, zonder een greintje fut of vuur, de caricatuur van een jong veldheer, de antithese van een smoorlijk hartstochteling. Nog daargelaten zijn stem, klankloos in de laagte, dun in het boven-register, verkleinde alleen reeds elke beweging zijner gestalte de passie van Amneris en haar mededingster Aïda tot zinloze onwaarschijnlijkheden, waarover men lachen zou als 't niet te treurig was, omdat Verdi er onder derft, samen met ons. En zie: dat Krannhals een dermate
absurde verwrikking van het psychologische grond-motief der tragedie aanvaardt en permitteert, schokt danig mijn vertrouwen in zijn aesthetisch zintuig, en in zijn artistieke beginselen.
Voor de rest was deze opvoering ongeveer gelijk aan die van verleden jaar, tot in het veel te langzame, temerige tempo, dat niet slechts kalm-weg de aanwijzingen van Verdi negeert, doch vloekt met de fiere geest der muziek. Achter décors echter, die nog fris aandoen, bespeurt men menig teken van decadentie. De koren gingen zichtbaar en hoorbaar achteruit, sloffend en slepend. De Egyptische priesters en officieren zijn een parodie geworden van wat zij moeten verbeelden. Uit de grote optocht was zo goed als alle actie verdwenen. Dit beroemde nummer zakte af tot de parade van een gecostumeerde liedertafel. De zes ‘Thebaanse trompetten’ verknoeiden hun effect door zeer slecht, oneffen spel. Wanneer een sterke hand niet ingrijpt om een geleidelijke afbrokkeling te keren, zullen dozijnen deprimerende indrukken weldra een onweerstaanbaar storende terugslag uitoefenen op het prestige en de praestaties der voornaamste twee solisten (Gré Brouwenstijn en Anny Delorie), wier aureool vandaag nog ongetroebeld is. Alexander Krannhals belastte zich met een hachelijke taak. Ik hoop dat naast zijn talent ook zijn bevoegdheden ver genoeg strekken om de aangenomen arbeid tot gelukkige resultaten te brengen.
De Kamer-Opera Camerata, onder leiding van de veelzijdige Max van Doorn (hij is directeur, dirigent, arrangeur en vertaler) gaf ter gelegenheid van het jubileum der Volksuniversiteit een voorstelling in de Stadsschouwburg van Menotti's ‘Het Medium’ en Wolf-Ferrari's ‘Het Geheim van Suzanna’.
De een is de toekomst. Als hij in de frenesie en het gejakker der hedendaagse bedrijvigheid niet kantelt, geloof ik dat Menotti de enige componist is die de stervende opera qua kunst-genre kan redden. Hij werkt volgens het princiep dat alle ‘moderne’ componisten uit het oog verloren, te weten: dat toneel-muziek linea recta het doel moet treffen waarop zij mikt, en tot dusverre raakte Menotti elk zijner doelen pal in het binnenste der roos. Omdat de middelen die hij daarvoor aanwendt, stuk voor stuk zonder mankementen slagen, zijn ze toereikend, zolang niemand beter doet. Sinds Monteverdi het eerste tremolo schreef, waren de opera-componisten nimmer kieskeurig in hun middelen, en het is nonsens, pure waanwijzigheid om de neus op te trekken voor de methode van Menotti, dramaticus in hart en nieren, die dezelfde noten waarmee zijn collega's machteloos tobben, laat doen wat zij moeten, en zoals hij wil. Wanneer de opera weer rood en levend bloed in de leden heeft, is er nog tijd genoeg voor muzikale zedepreken. Ondertussen: probeer eens die middelen, geachte collega's. Gij zult merken dat raak schieten moeilijker is dan gij denkt.
De ander, Wolf-Ferrari, was reeds tijdens zijn jeugd, omstreeks 1900, het verleden. Een kundig componist, maar van de achterhoede. Er waren toen twintig, vijftig van die knappe muziek-makers in de staart der twee kometen, Wagner en Strauss. Het heeft geen nut ze op te halen. Het onderwerp zelf van Suzanna's Geheim (een vrouw die sigaretten rookt buiten weten van haar man en door de geur zijn argwaan wekt) was in die dagen misschien wel grappig voor de driekwart uur welke het duurt, maar vandaag achten we ons daarbij binnen tien minuten uitgekeken. Eigenlijk deugt alleen de ouverture.
In de rol van Graaf Gil was David Hollestelle een verrassing. Voortreffelijk als los, lenig en welluidend zanger; zeer aannemelijk als acteur.
Dora van Doorn-Lindeman poogde vergeefs zich te ontrukken aan de plechtigheid van de Bach-cultus waarin zij is opgegroeid bij Aaltje Noordewier. Nina Bergsma, de stomme Toby in Het Medium, en de stomme lakei in Suzanna's Geheim, heeft een buitengewone begaafdheid voor mimisch spel, werkelijk buitengewoon, en het verheugt mij deze boodschap te kunnen doorgeven aan hen die zich interesseren voor de oudste, de subtielste, en tegenwoordig de zeldzaamste kunst. Het rieten décor van Wim Vesseur was amusant van luchtigheid (in tegenspraak tot de muziek) en zijn regie maakte een uitgerafeld gevalletje zo behaaglijk als het kon. Over wat er gebeurde in het orkest mocht iedereen tevreden zijn, ook al ging het meeste, gelijk bij een film, ongemerkt maar toch toepasselijk, het ene oor in en het andere uit.