Bij het sluiten van de Kunstmaand
Voor de derde keer hebben wij een Kunstmaand Amsterdam achter ons liggen als iets waarop we kunnen terugzien, als iets dat historie werd in ons beperkt domeintje, en het is lonend misschien om ons bij deze étappe even te bezinnen op het beoogde en op het bereikte.
Zijn de oprichters tevreden? Maar half, vermoed ik. Toen zij drie jaar geleden hun ‘Festival voor de kleine beurzen’ openden in Ons Huis, te midden van de Jordaan, trokken zij een publiek van gemiddeld honderdvijftig hoorders per concert. Omdat het zaaltje niet groter is dan een volkstuintje, leek het gauw gevuld, en men had de indruk dat de onderneming, als een nieuw orgaan, ontstaan was uit een behoefte. Verleden jaar, overgeplaatst naar de Bachzaal, aan 't andere eind der stad, maakte de Kunstmaand een mooie sprong. Ik geloof het gemiddelde der bezoekers van toen te mogen schatten op vierhonderd. De Bachzaal kan het dubbele bergen, maar op sommige avonden (bij de orkest-uitvoeringen o.a.) kon het er haast vol zijn, gezellig en geanimeerd. Dit jaar echter, ondanks de aandacht-wekkende steun ener subsidie van twintigduizend gulden, ondanks de attracties van een ballet-séance (die niet was uitverkocht) en een opera-vertoning (die slecht bezet was), schijnt de Kunstmaand eer teruggelopen dan vooruitgegaan in de sympathie harer aanhangers, en ik meen het gemiddelde per concert niet hoger te mogen taxeren dan driehonderdvijftig. Zelfs de orkest-avonden wezen op een merkbaar decrescendo.
Wat mij hier het eerst verbaast, is de uiterst geringe belangstelling welke de Kunstmaand ontmoet bij het talrijk personeel der een-en-twintig aanzienlijke firma's, die ons stedelijk festival voorzagen van een garantiefonds. Zonder twijfel hebben de aansporingen tot deelneming daar niet ontbroken. Ook overal elders, voornamelijk in de pers, is de stichting ener Kunstmaand begroet met de gunstigste adviezen. Al die factoren tezamen echter hebben in een stad als Amsterdam nog geen duizend liefhebbers bijeengeroepen per avond. De verklaring van dit ontgoochelende feit moet gezocht worden en gevonden, wanneer de Kunstmaand onder redelijke omstandigheden haar culturele taak wil voortzetten. Nu immers kost ieder hoorder reeds ongeveer drie gulden aan de gemeenschappelijke kas. Meer zou teveel zijn.
Als men mij vroeg waardoor dat absentisme van het publiek veroorzaakt is zou ik zonder aarzelen antwoorden: door een gebrek aan variatie en een tekort aan aantrekkelijkheid der programma's. Ten overvloede ook door een tekort aan actualiteit. Sinds drie jaar nu al propageert onze Kunstmaand Schubert, alsof deze componist nog ontdekt moest worden. Dat is een illusie. Wij allen hebben de nodige verering voor Schubert, maar krijgen het hele lange jaar gelegenheid genoeg om haar te betuigen, te verlevendigen. Wij zitten daarvoor niet te wachten op een Kunstmaand. Sinds drie jaar eveneens propageert de Kunstmaand het weinige van Bartok dat in het bereik ligt van de middelen harer naaste medewerkers. De pianostukken natuurlijk. En speciaal het Divertimento voor strijkorkest. Niet veel pianowerk van Bartok is bijzonder geschikt, helaas, om gewone mensen gelijk wij, veel te beloven en te lokken. Het Divertimento heeft sterkere eigenschappen en meer attractie. Maar hoe kan Bertus van Lier die het dirigeert (en goed ook) zich verbeelden dat wij, na het elk jaar gehoord te hebben (en ondertussen nog van het Concertgebouworkest bovendien) er genoeg op zitten vlassen om het in dit jaar tweemaal te willen horen op één avond? Dat is blinde ijver van een fanaticus. Ook Haydn ontving een ruime beurt. Als ik niet verkeerd geteld heb, werd ons achtmaal een werk van Haydn voorgezet. En twijfel niet aan onze hoogachting voor Haydn. Maar meen evenmin dat de mensen van tegenwoordig Haydn niet voldoende kennen. Sedert tijden verschijnt hij elk seizoen, en volstrekt niet zelden. Op de koop toe in de Radio. Wanneer gij hem dan toch achtmaal binnen de maand op een programma wilt plaatsen, zorg dan ten minste dat hij een beetje levendiger, wat pittiger, sprankelender, geestiger, bezielder, actueler, wat minder dor, minder stijf, minder in de conservatorium-trant van vlijtig gestudeerde vingeroefening voor de dag komt. Inderdaad is Haydn een der
moeilijkste, en in zeker opzicht de slechtst gekende van de componisten. Speel hem dus niet alsof hij het tegenovergestelde was. Speel hem niet als in serie. Lees eens de biografie die Stendhal over hem schreef. Gij zult er niet veel leren betreffende ‘de vorm’, doch een paar bijzonderheden opsteken over zijn karakter, welke uw kennis zullen vermeerderen van 's mans muziek, als de noten u daarover onvoldoende inlichten.
De monotonie in het karakter der programma's beïnvloedt steeds op nadelige wijze het karakter der uitvoeringen. Van te voren reeds, en stellig na een paar dagen ervaring, ontbreekt of verflauwt het element van verrassing, van verwachting, van nieuwsgierigheid, van popeling, allemaal factoren die voor het welslagen ener onderneming onmisbaar zijn. Ook de verscheidenheid. De fantasie. De muziek van onze Kunstmaand komt te veel uit één hoek, en tot overmaat van eentonigheid ligt hij in het Oosten. Daarenboven is het percentage tussen klassiek en modern, tussen reactionnair en progressief, absoluut onevenredig. Met gelijke duidelijkheid als bij onze overige concert-instituten helt het over naar de wel niet dode, maar toch ook niet springlevende museum-cultuur. Waarom te drommel, die oer-bekende Suite in b van Bach? Al kwam Toscanini ze dirigeren met het prachtigste orkest ter wereld, men zou hetzelfde moeten vragen. Waarom een jeugd-symphonie van Schubert? Waarom de symphonie van Bizet, magnifiek, dat spreekt, maar vandaag populair genoeg, en zelfs voor de beste ensembles verschrikkelijk lastig, hier en daar, om ze te spelen in de puntjes? Waarom een ‘Sinfonia concertata’ van Donizetti? De criticus kan daarover een interessante boom opzetten, om per slot te concluderen dat het een grove, vale Rossini blijkt, terecht verzeild naar de oude doos, waar niemand iets aan heeft. Dat is allemaal meer musicologie dan muziek. Waarom probeerden de dirigenten der Kunstmaand niet eens de aardige symphonietjes van Darius Milhaud? Om maar wat te noemen, waaraan ieder had kunnen denken.
Verwonder u. De mensen weten verbazend goed wat er aan de Kunstmaand schort. Zoveel keren Schubert, zoveel keren Bartok, zoveel keren Haydn, en daarbij nog zoveel keren Geza Frid, dan blijven ze even graag thuis of gaan een avond toeren. Zij weten zo maar bij de gratie Gods, gelijk men vroeger koning was, dat er in het hedendaagse Holland heel iets anders gepropageerd, gepousseerd, gelanceerd zou moeten worden, en dat zij gerust kunnen laten schieten of varen wie daarover van mening verschilt. Niemand behoefde hun dit te zeggen, en deed het trouwens niet. Dat is juist het zeldzame, het zonderlinge, het mirakelse. Zij hebben allang bemerkt hoe behoedzaam de Kunstmaand schippert in een onveranderlijk cirkeltje, heel verdienstelijk, heel aesthetisch, enkel een tikje knus, een tikje bang voor het niet driewerf veilig verzekerde, of wat daarvoor doorgaat in het beroep. Ja, de beheerders van ons stedelijk festival schijnen er geen vaag idee van te hebben, dat een radicale wijziging van klimaat, het scheppen ener nieuwe, gloed-nieuwe muzikale gesteltenis als eerste noodzakelijkheid moet worden beschouwd wanneer men een behoorlijk aantal mensen wil winnen voor samenwerking.
Ons publiek heeft in die drie jaren ook allang bemerkt, dat er uit de kring der diverse paedagogen die de Kunstmaand organiseren, oriënteren, geen enkel onbekend talent aan 't licht is getreden. Men verwacht er geen twintig, geen tien, geen vijf. Men zou zich tevreden gevoeld hebben met één. Moeten wij veronderstellen dat er in het milieu van de Kunstmaand niet één jonge man, niet één jonge vrouw zich bevindt die kans en recht heeft op een onderscheiding? Om te zwijgen van het overige Nederland dat zich rondom het cirkeltje der Kunstmaand uitstrekt. Wanneer er in de tijd van drie jaar bij ons geen enkele onbekende nieuweling opgroeide die een trammetje naar de Bachzaal waard is, dan hebben wij al onze concepties omtrent genie en talent (hun opvoeding, hun ontwikkeling, hun ontplooiing) te herzien, en zo snel, zo spoedig mogelijk. Want dan is onze hele paedagogie onverantwoordelijk fout. Tot nader order geloof ik dat liever niet. Ik geloof eerder dat de Kunstmaand ook op dit gebied de praktijken volgt onzer concert-instellingen, die een bepaalde neiging hebben voor gevestigde, min of meer gerenommeerde reputaties.
Misschien hadden deze opmerkingen, waarvan elke scherpheid met veel moeite en zorg is afgeslepen, genuanceerder kunnen zijn. Ik hoop nochtans dat de strekking ervan niet zal worden misverstaan. Vertrouwend op ieders streven, en in de jaren die komen, heb ik gepoogd een opbeurend sein te geven tegen het automatisme, dat altijd de ergste vijand is.