Nieuws over Wagner
Ziehier, zeventig jaar na het sterven van de tovenaar, meer dan achthonderd octavo-pagina's met onuitgegeven documenten betreffende zijn geschiedenis, en belangrijk genoeg om zonder overdrijving ‘ein wahres Gottesgeschenk’ genoemd te worden door Thomas Mann.
Het is de sedert jaren beruchte verzameling, welke Mrs. Mary Burrell, een schatrijke Engelse, dochter van de natuurkundige John Banks, die werkte te Dublin, reeds tijdens Richard Wagners leven begon aan te leggen met het doel om over de kunstenaar voor wie zij mateloze verering had, een monumentale biografie te schrijven, waarvan de volledigheid en de waarheidsliefde de voornaamste eigenschappen zouden vormen.
In haar onbegrensde bewondering wantrouwde Mrs. Burrell alles wat door verwanten, vrienden en vijanden gepubliceerd werd aangaande haar afgod, en zij had daarin geen ongelijk. Gedurende meer dan vijf en twintig jaar bezocht zij alle oorden waar Wagner vertoefde. Voor zover zij nog bereikbaar waren, ondervroeg Mrs. Burrell alle personen met wie haar idool contact gehad kon hebben. Niet enkel haar ruime geldmiddelen maar ook een merkwaardige speurzin begunstigden haar passie die allengs een manie werd.
Zij had het ongehoorde geluk een exemplaar te bemachtigen van de autobiografie welke Wagner tussen 1870 en 1875 voor achttien zijner intimi, op voorwaarde van de stiptste geheimhouding, had laten drukken bij Bonfantini, een Italiaanse drukker te Basel, en die hij daarna, geschrokken misschien van zijn eigen partijdigheid, aan zijn uitverkoren lezers terugvroeg en vernietigde. De sluwe Bonfantini, geïntrigeerd door de mysterieuze toedracht der bestelling, had van elke pagina een proefvel voor eigen gebruik bewaard. Langs vele omwegen kwam Mrs. Burrell in het bezit der losse bladen van het uitvoerigste levensverhaal, dat ooit iemand deed van zichzelf, dat onbekend bleef tot 1911. Het verschafte haar talrijke aanwijzingen voor het verrichten van nieuwe nasporingen. Hoever zij deze dreef, toont het nietige feit dat zij de gequiteerde rekening wist terug te vinden van de goudsmid te Königsberg, bij wie Wagner op 22 November 1836, twee dagen voor zijn huwelijk met Minna Planer, hun trouwringen kocht en betaalde met 11¾ Reichsthaler.
Maar wegens de overvloed van Mrs. Burrell's opgehoopte materiaal, en ondanks haar verbazende energie, strandde de Wagner-biografie, welke zij gedroomd had. Bij haar dood in 1896 lag pas het eerste deel klaar, en het ging niet verder dan de kinderjaren van haar held. Om redenen van piëteit, bezorgden de nabestaanden van Mrs. Burrell een kostbare uitgave van dat geschrift, doch het was onleesbaar wegens haar omslachtigheid. Het enorme materiaal dat zij vergaarde, bleef ontoegankelijk eigendom der familie. Eerst in 1929 werd het gecatalogiseerd met vermelding van de inhoud, en toen die catalogus verscheen, trokken de redacteuren zelf nog voorbarige en averechtse conclusies. Eindelijk, in 1931, kwam de verzameling van Mrs. Burrell op de markt. Ze werd het bezit van Mrs. Mary Louise Curtis Bok, en haar echtgenoot, de violist Efrem Zimbalist, de twee Amerikaanse muziek-beschermers, uit wier kring kortelings de roem van Menotti te voorschijn trad. In dit jaar 1953, gaven zij bij S. Fischer Verlag te Frankfurt am Main het gehele archief van Wagner's fanatiekste aanbidster ter openbaarheid. En veilig mag men zeggen ter openbaring.
Want het eerste wat men zich afvraagt bij iemand op wiens grafsteen te Bayreuth gebeiteld staat: ‘Hier ruhet der Gott’, is: ‘hoe bracht hij het er af als mens na zulk een streng onderzoek van al het menselijke waarmee hij te vechten had vanwege zichzelf en vanwege zijn gezellen in het onzegbaar moeilijke bestaan dat hij als tussen spitsroeden doorlopen moest?’
Tot mijn hartgrondig genoegen kan men, na alles gelezen te hebben, zeggen: goed, heel goed.
Toen hij als ongefortuneerd jongmaatje van 21, op 1 Augustus 1834, een kamer zocht te Magdeburg, waar hij de Opera ging dirigeren, en in de deur van het huis dat hem was aanbevolen, onverhoeds stond tegenover Minna Planer, de ster van het gezelschap die hij niet kende, kreeg hij letterlijk een coup de foudre welke een vuur bij hem ontstak dat nimmer meer zou doven.
Hij zou nooit weer zo iets beleven; zo'n orkaan, zo'n illuminatie. Minna was enkele jaren ouder dan hij. Verleid op haar vijftiende. Verlaten met een kind, dat zij liet doorgaan voor haar zusje. Verstandig en afwerend geworden door de ondervinding, want zij was mooi en had talent. Lang heeft Wagner om haar moeten vrijen en hij schreef haar tientallen brieven met een brand, een vlam er in, welke geen enkele vrouw na haar nog zouden warmen met gelijke gloed. Wanneer zij getrouwd zijn, gedraagt hij zich jaloerser dan een Moor, en wanneer zij zich, ten einde raad, uit de voeten maakt met een ander, zit hij haar als een dolle achterna, zuchtend, smachtend, smekend, rouwend, tot zij weer veroverd is. Neen, zulke brieven, spontane uitbarstingen van een kokend gemoed, ziedend genoeg om niet aan literatuur te denken, hebben Mathilde Wesendonck en Cosima Wagner nimmer ontvangen van Richard! Zij kenden die brieven niet; hebben moeten gissen dat zij bestonden. Eerst Minna, en daarna haar ‘zusje’ Nathalie, dat van al die stormachtige passie getuige was, bewaarden ze als haar dierbaarste schat, welke niemand haar ontfutselen kon. En toen Mrs. Burrell Nathalie terugvond in een miezerig gesticht, verarmd, vereenzaamd en verzuurd, kostte het niet enkel geld aan Mrs. Burrell om die overblijfselen ener ongestorven liefde te verkrijgen, maar vooral de verzekering dat zij samen eenzelfde genegenheid toedroegen aan de schrijver, aan Richard Wagner.
Wij kunnen uit die brieven met grote waarschijnlijkheid afleiden waarom Minna hem niet het kind gaf dat hij verlangde, omdat hij in een eigen kind een geldiger bewijs zag der onsterfelijkheid dan in alle muziek welke een musicus kan componeren.
Hij maakte altijd schulden, want terecht beschouwde hij zijn genie als een chèque met provisie die alles waarborgde. Maar zolang hij onberoemd was, oordeelden de kleine zielen anders, en op zekere dag moest hij Riga, waar hij ook een Opera dirigeerde, ontvluchten wegens wissels die hij niet honoreren kon. In een boerenwagen, te midden van de nacht, en bang voor de kogels van een schildwacht, trokken zij over de Russische grens. Hij, Minna, Nathalie, en Robber, hun hond, een New-Foundlander, die zij gekregen hadden van de officier met wie Minna's zuster Amalia verloofd was. De Russische officier heette Von Meck, een zeldzame naam in Rusland. Hoe gaarne zou ik weten in welke graad deze Von Meck verwant is met de mevrouw Von Meck die vijftig jaar later Tsjaikowsky protegeerde, en aan wier kinderen Debussy piano-les gaf in Moskou, waar hij Moussorgsky leerde kennen, en door Moussorgsky's voorbeeld een nieuwe muziek ontdekte. John N. Burk, die overigens de documenten van Mrs. Burrell uitstekend commentariseert, licht daaromtrent niet in. Het is moeilijk om aan alles te denken. Maar terwijl Wagner en de zijnen daar in het donker rijden over een hobbelige weg bij een boerderij, kantelt de wagen. Richard wordt door de schok in een druipende, stinkende mestvaalt geworpen. Nathalie is gekneusd. Robber jankt. Minna ligt onder de zware wagen. Zij was in verwachting en heeft een miskraam. Bloedend wordt zij naar een naburige herberg gedragen. Er is haast. In de buurt ankert het schip dat hen naar Engeland zal brengen, en verder naar Parijs. Deerlijk gewond moet Minna vooruit, kruipend door het natte gras. In het schip huizen zij samen als verstekelingen tussen vaten en andere koopwaar. Er komt een storm op, en nog een tweede storm, die de boeg afrukt. Minna ligt daar te lijden. Is het wonder, als men zulke angsten samen doorstaat, dat noch Richard haar, noch zij Richard elkaar ooit konden vergeten? Is het wonder dat Minna na een dergelijk lotgeval niet meer het kind
kon schenken waarnaar haar man zodanig snakte dat hij meermalen een mislukt schilder (zijn vriend Kietz, uit de hongerjaren van Parijs) heeft willen adopteren als zoon?
Ook nog toen Wagner, wegens actieve deelneming aan de revolutie van 1849, moest vluchten uit Dresden, waar hij de Opera dirigeerde, en waar Minna achterbleef, was het zijn dringendste zorg, zijn heftigste wens om Minna bij zich te hebben, zodra hij zich in veiligheid waande te Weimar, daarna te Parijs. Hij belegert haar met liefkozende uitnodigingen. Zij weifelt, zij twijfelt, zij talmt en stemt ten slotte toe. Zij toont de eerste kentekenen der slijtage tegenover hem, de onverslijtbare in de ergste ellende. Maar hij begrijpt die vermoeienis van Minna. Hij vergeet en vergeeft ook dat, wijl hij haar eens voor altijd bemind heeft. Daar echter begint de verwijdering, hun breuk. Richard voelde de zin ener revolutie welke Europa had kunnen redden wanneer zij niet enkel in Frankrijk, maar ook in Duitsland geslaagd ware. Minna had voor zulke zaken geen belangstelling. Zij jammerde over een verloren sociale positie. Zij had hem alles geofferd en niets meer te geven. Zij was dood-op na zoveel jaren ongeluk, na zo weinig dagen van beschermde rust. En ook dat vergaf hij haar. Zij was voor hem zijn toeverlaat, zijn onmisbaar tehuis, waar hij zijn heden zag en heel zijn toekomst.
Welk een glorie voor Minna, en eveneens voor Richard, straalt af van Mrs. Burrell's documenten, wanneer men ze oplettend leest! Als hij ter wille van de werken die hij nog te componeren heeft, meent te moeten besluiten dat zij niet meer samen kunnen wonen, behoudt hij nog zijn weekheid, zijn tederheid, zijn ontroerbaarheid, zijn aanhankelijkheid jegens haar, door wie hem de liefde onthuld werd. Er ging geen dag voorbij, dat haar herinnering hem niet bezocht, en tot in zijn laatste brieven trilt een vermurwde toon die hij niet veinzen kon. Maar beiden waren door het leed dat zij te verduren hadden, te zwaar gewond om er samen over te kunnen tobben. Arme Minna. Ontelbare malen heeft hij haar gevraagd te zwijgen over het voorbije, het geledene te vergeten. Zij kon het niet. Zij was ongeneeslijk. Er welde niets meer uit haar op dan een geklaag, dat hem de keel toesnoerde en onbruikbaar was voor zijn muziek.
Later, toen hij ‘Mein Leben’ dicteerde aan de dochter van Liszt en de gravin d'Agoult, aan Cosima, die na Minna's overlijden zijn tweede vrouw werd, heeft hij deze onverwerkbare passie geminimiseerd, verloochend als de ‘moderne’ misstap van een jonge man die de gerechte straf ontving zijner lichtzinnigheid. Hij, die de kameraad geweest was van Michael Bakoenin, een van de chefs der eerste Internationale, had ook een deel zijner idealen verloren onderweg. Hij had ‘communistisch’ geleefd met zijn vrienden te Parijs, even arm als hij. Hij had een maatschappij geëist, waar de kunstenaar zich zorgeloos en buiten alle winstbejag zou kunnen wijden aan zijn taak. Maar toen te Bayreuth het theater verrees dat hij in zijn democratische jaren had gedroomd voor ‘het volk’, werd het een schouwburg voor de internationale der upper ten, en om na 1870 in de gratie te komen bij Bismarck regulariseerde hij zijn gedachten, als om ze reeds geschikt te maken voor een Hitler. Helaas! Enkel aan zijn muzikale genius toonde hij zich bij tijd en wijle trouw, want hij componeerde nog de Charfreitagszauber van Parsifal. Helaas! Het glanspunt van Wagner verlaagde hem tot een arrivist, wiens halsstarrigheid men bewonderen kan, doch weinig meer. Zonder twijfel heeft hij dit geweten. In zijn binnenste, dat Cosima nooit gekend heeft, maar wel Minna, had hij iets anders gewild, en toen hij een huis bouwde waar hij rusten zou, noemde hij het Wahnfried. Door deze naam loochende hij wat hij gesticht had. Niemand kon dit begrijpen behalve hij, die wist hoeveel onverwezenlijkt bleef van de tovers welke lagen in zijn macht. De schim van Minna zal daarbij geglimlacht hebben, denk ik, als een Boeddha, omdat zij zag dat haar Richard nergens iets beters ontmoette dan toen hij zijn muziek speelde voor haar, terwijl zij samen wachtten op een geluk dat nooit gekomen is. Ja, zei ze op die dag, wij houden van elkaar, als achter het vuurscherm dat hij bij onze boedelscheiding niet terugwilde, omdat het hem aangreep zoals hij haar schreef, die goede Richard, wiens zenuwgestel begon te zoemen als een bijenkorf zodra hij aan haar dacht.
Deze heugenissen heeft niemand kunnen vernietigen. Zij maken beiden even goed als groot. En ik zou willen dat millioenen evenmensen ze lezen. Want nog immer zijn we gelijk Richard Wagner in een eeuw waar geld is voor alles, interesse voor alles, tijd voor alles, moeite voor alles, steun voor alles, erbarming voor alles, behalve voor de enkelingen die het levenselixer bereiden der schoonheid, het enige dat ons doen rechtvaardigt.