Nieuws over Chopin
De biografie als kunstvorm wordt sinds enkele decenniën steeds volmaakter, en wie een week lang zich wil onderdompelen in de eerste helft der vorige eeuw als in een roman, een verbazende, spannende en schokkende roman, kan ik niet beter rader dan het grote boek te lezen van de dichter Casimir Wierzynski dat kort geleden verscheen in 't Engels en spoedig daarna in 't Frans onder de titel: Het leven van Chopin. Met ontelbare oude en nieuwe documenten manoeuvreert de historieschrijver als een volleerd artist met de toetsen zijner piano, met de kleuren van zijn palet, en geeft hier de stem terug die er achter schuilt, de trilling die zich verduurzaamde op een vergeeld stuk papier. Onafgebroken is men verplaatst te midden ener passionnerende actualiteit die alle ficties evenaart in fantasie, in pittoreske onverwachtheid, en overtreft omdat zij het voordeel heeft van niet verzonnen te zijn, maar gegarandeerd echt. Er krioelen misschien wel duizend bijkomstige personages rondom de centrale figuur van die wonderlijke mens, die tweede Orpheus, die authentieke tovenaar, en allen worden juist genoeg getypeerd om elk te herkennen naar ieders verdienste, zonder de eenheid te storen van het verhaalde drama.
Maar meer nog onderscheidt Wierzynski's werk zich van alle vorige Chopin-biografieën, omdat hij de eerste is die, volgens de eisen der hedendaagse psychologie, de jeugd van de musicus, de ervaringen van zijn kinderjaren, welke steeds beslissend zijn voor de verdere afloop van het gehele bestaan, zo uitvoerig mogelijk heeft nagegaan en verteld. Te beginnen dus met de vader, Nicolas Chopin, zoon van een wagenmaker en wijnbouwer uit Marainville, dorpje in Lotharingen, die op zijn zeventiende jaar om onbekende redenen naar Polen trok (in 1788), en daar, na verschillende wisselvalligheden, huwde met Justyna Krzyzanowska, een wees, en kamenier bij een adellijke familie waarmee zij uit de verte verwant was. Het is heel zonderling, hoe langzaam en voorzichtig een ouderpaar elkaar nadert, dat zonder merkbare hartstocht, als 't ware lijdelijk en blindelings gepredestineerd, tegen alle waarschijnlijkheidsberekeningen in, een genie gaat verwekken, wiens muziek, sterker dan welke ook de mensheid blijvend zou verrukken. Curieuze karakters, die Nicolas en Justyna. Zeer eenvoudig, eerlijk en rechtgeaard. Maar ook buigzaam tegenover de feiten. Zeer open en trouw. Maar toch ook besloten en eigenzinnig De vrouw vurig katholiek, de man in 't geheim franc-maçon. Beiden schijnbaar planloos. Passief laten zij zich dobberen op de stroom van een woelige tijd, waar onder moord en brand de drievoudige ondergang van Polen bedisseld werd. Toch volgen zij een zeldzaam ongekreukte lijn. Nicolas, die na zijn aankomst in zijn tweede vaderland boekhouder was geweest ener kleine fabriek van snuiftabak, daarna huisonderwijzer in het gezin waar Justyna dient, klimt bijna zonder het te weten op tot Frans leraar aan de voornaamste scholen van Warzáwa. Omdat het onderwijs weinig geld opbrengt, richt hij zijn ruime woning in als kosthuis voor leerlingen, allemaal jongens uit de hoge stand, en zo kwam na jaren van geduld een solide, gezellig nest klaar voor de
kinderen, die opgroeiden in de invloedssfeer der Poolse jeugd, op wier vriendschap zij levenslang zullen kunnen bouwen.
Het eerste was Ludwika, een struis, fors, ondernemend meisje. Het volgende, twee jaar later, in 1810, een bruinogige, tengere jongen, geboren te midden van een harde winter en carnaval-rumoer. Hij wordt Frédéric Francis gedoopt, maar gewoonlijk Frycek genoemd. Zijn zusje leert hem lezen en schrijven, tegelijk in het Pools en in het Frans. Als hij vier is, zet Ludwika, die zelf wat spelen geleerd heeft van haar moeder, hem voor een piano. Het gaat als vanzelf. Op zijn zesde kent hij meer dan het zusje. Er kwamen ook twee andere meisjes bij, Izabela en Emilia, die zij heeft op te passen en voor Frycek moet een pianoleraar gezocht worden. Nicolas, de vader, kiest niet de meest geziene van Warzáwa, doch de origineelste, een zekere Wojciech Zywny, een Tsjech uit Bohemen, een uiterst excentrisch persoon, die van zijn eigen leermeester een definitieve verering voor Bach had geërfd, welke hij op zijn beurt inprentte bij Frycek. Dit zijn geen nieuwigheden, maar Wierzynski beschrijft het bekende zo typerend, dat men het voor dit keer echt meebeleeft. Onder leiding van die zonderlinge Zywny componeert Frycek, als hij zeven is, zijn eerste Polonaise. Met een verwonderlijk gemak assimileert hij alles wat hem gewezen wordt door een oude maniak in wie een kind de kunstenaar herwekt. Twee dagen na zijn achtste verjaardag geeft Frycek zijn eerste openbaar concert, dat een triomf wordt, natuurlijk, een openbaring. De roem daarvan bereikt het oor van groothertog Constantijn, broer van de Tsaar, en onderkoning van Polen, waar hij zetelt in een gewapend paleis, met een jonge maîtresse die hij om de beurt liefkoost en afrost. Deze potentaat heeft de kop van een wolf, het onzinnige, wrede gemoed van sommige Russen die Dostoiefsky later tekenen zou, was tuk op eindeloze militaire parades, en verslingerde zich aan een mars, welke Frycek componeerde op zijn tiende jaar. Wat toen gebeurde is bijna ongelofelijk. Als dat woeste beest 's
avonds een zijner buien van razernij had, zond de jonge minnares haar karos met vier paarden naar de woning van Nicolas Chopin om Frycek te halen. De kleine Frédéric speelde dan onvervaard piano voor de wildeman en temde hem. ‘Waarom kijk je in de lucht?’, vroeg hem de woesteling met de grijns van een glimlach. ‘Lees je de muziek op het plafond?’ Frycek wist daarop niets te zeggen, en een vreemder avontuur is voor een kind van tien jaar niet denkbaar. Men mag gerust veronderstellen dat alle Ballades welke Chopin in zijn verder leven zou componeren, alle Ballades die steeds vehemente contrasten vertolken tussen tederheid en geweld, tussen liefde en woede, haar oorsprong vonden in zijn nachtelijke ontmoetingen met een raadselachtig mens wiens onstuimige driften hij ten goede leidde.
Vader Nicolas, met zijn gezonde boeren-verstand, dat niet hield van moord en brand, was nooit patriot geweest, hoewel hij tijdens de Napoleontische oorlogen het uniform droeg. Bij Frycek, ofschoon hij zich in zijn hart altijd Pool had gevoeld, zou het patriotisme pas ontwaken gedurende zijn leerjaren op gymnasium en conservatorium. Toen nam het ook onmiddellijk de meest exclusieve, de meest dogmatische posities in welke men bij een componist kan aanwijzen, en welke Chopin tot aan de dood zou handhaven met de grootste standvastigheid en wilskracht, zonder enig compromis. Hij wist dat hij zich nauwe grenzen stelde door zijn beslotenste verbintenis met het volk en met de grond waaruit hij geteeld was, maar hij wist eveneens dat die enge grenzen over de ganse aarde zouden worden uitgebreid, als de kunstenaar diep genoeg graaft in het wezen van zijn volk om de mysterieuze kern op te delven waar alle mensen elkaar naderen in de eenheid. Deze overtuiging werd zijn artistiek ideaal, zijn onveranderlijk geloof. Het onmetelijke voordeel er van was, en het voorrecht, dat zijn standpunt hem dwong om in het meest particuliere gedurig het meest algemene na te sporen, met de hardnekkigheid van de jager die op zijn buit loert, het zo lang te omvatten met innigheid tot zij magisch werd, en voor iedereen even verstaanbaar als onweerstaanbaar. Zo kon zijn mystiek begrip van Polen, dat hij natuurlijkerwijze zag als de ‘Christus onder de naties’, worden tot begrip van de mens, en hem de zang ontlokken welke alleen hij vermocht aan te heffen en te behouden. Een zang vol verlangen, vermengd met smart, en tevens vol van een vreugde die streeft naar werkelijkheid, waarop ieder hoopt tot boven de macht, tot aan de laatste snik.
Het souvereine realisme ener mystieke gedachte, welke toepasselijk is op elke mens, volgens de woorden zelf van het evangelie, maakte Chopin tot de perfectionnist voor wie overal slechts de hoogste waarde geldt als norm, als dagelijkse plicht. Toen hij zijn geboorteland verliet, kort voor het plotselinge uitbreken der revolutie van 1830, was hij twintig jaar en had niets meer te leren. In zijn bagage lagen de twee magnifieke piano-concerten, verschillende études en andere werken, duurzaam als brons. Hij was verder dan Wagner, verder dan Liszt, verder dan Berlioz, verder dan ieder, juist omdat hij van nature het enige, het onvergankelijke gewenst had (zo is het ware patriotisme) en overal werd hij gehoord, verwelkomd, als een van ouds bekende stem. Hij had zich enkel nog te voltooien, in de eigenlijke zin van deze mooie term: zijn tooi te vervullen. Zich gestadig te ciseleren, te affineren, zonder verlies van de oorspronkelijke hartstocht, en totdat elke noot die hij schrijft een resonans wordt, een onmisbare toon van de edelste en tegelijk begrijpelijkste hartstocht. Zo is inderdaad het echte, het ware patriotisme (dat stamt van pater, vader) en gaarne denk ik dat de Russen vandaag hetzelfde bedoelen als Chopin wanneer zij tekeer gaan tegen een conformisme en een cosmopolitisme, die de wetten loochenen van volk, tijd en plaats waaruit de kunstenaar ontspruit als waarzegger, als tovenaar en bezieler.
Met honderden bijzonderheden, honderden karakteriserende anecdoten, waarvoor iemand honderden boeken moet hebben gelezen om ze te kennen, plus vele documenten welke ergens in hun vergetelheid lagen te wachten op een ontdekker, verduidelijkte Casimir Wierzynski dat instinctieve, intuïtieve en tegelijk bezinnende leven van een componist die in zijn gehele zijn authentiek was en even intransigent als spontaan, evengoed handwerksman als geïnspireerde, nooit minder het een dan het ander. De ervaringen van Chopin na zijn vertrek uit Polen, dat hij nimmer zou weerzien, na zijn vestiging te Parijs, waar hij zou sterven, hadden zich gelukkiger kunnen ontwikkelen, maar niet beter, niet gunstiger voor onze onderrichting over een wereld die poogt naar de extatische harmonie van alles wat is en wat wordt. Ik houd van die duizend bijzonderheden (te talrijk om één er van te citeren), wijl ze mij direct verplaatsen in de omgeving van een genie, alsof ik naast hem gewoond had en bemerkte wie hij was.
Het voornaamste nieuws dezer biografie glanst op uit de brieven die Chopin schreef aan Delphine Potocka, met wie hij een amoureuze idylle had welke drie jaar duurde. Zij is zolang zijn prinses geweest, zijn vorstin. Hij praatte met haar als met een meisje uit het volk. Hij hield van vrolijke anagrammen en noemde haar Findelka, zoals hij zichzelf schertsend noemde Pichon. Hij permitteerde zich de scabreuze gemeenzaamheden welke verliefden hebben met elkaar, en er blijkt uit dat Des-dur in het Pools de betekenis heeft van het intiemste der vrouw. Waarom niet? Er kwamen lieden om te beweren dat die brieven vervalst zijn. Als zij dat ooit konden bewijzen, zou het me eerlijk gezegd spijten. Want Chopin had als elk onzer het menselijkste en het goddelijkste tezamen. Ieder pianist kan er leren hoe hij het pedaal te gebruiken heeft, iedereen hoe hij beminnen moet. Het zou ook nuttig zijn als elk componist en elk pianist met aandacht de voorrede las welke Arthur Rubinstein schreef bij dit boek. Wierzynski en hij onthullen een Chopin, die geadoreerd wordt zonder dat iemand weet hoe en wie hij geweest is. Dat doet misschien weinig toe aan zijn faam. Maar wel aan de kennis van hem en van onszelf.