De intonatie van Beethoven
Er zou een hele verhandeling te schrijven zijn over de hedendaagse dirigent-solist als belichaming der hoofdstromingen van de psychotische massa-instincten omstreeks de helft der twintigste eeuw. En Paul Klecki zou daarbij het meest geschikte model kunnen verschaffen voor een analytisch onderzoek. Hij is nog in de kracht van het leven. Onverzwakt.
Gelijk de grote meerderheid zijner collega's komt hij uit Centraal-Europa. Evenals zij maakte hij de geweldigste en vreemdste beroeringen mee zonder actieve deelneming, en schijnbaar zonder zich er aan te storen. Hij is in 1900 geboren te Lodz (Polen). Als onderdaan van de Tsaar aller Russen. Tot 1921 studeerde hij te Warszáwa (conservatorium en universiteit) te midden van een wisselvallig, eindeloos en gruwbaar krijgsbedrijf. Daarna zet hij zijn onderricht voort te Berlijn, werkt geruime tijd in een overwonnen en neurasthenisch Duitsland, begeeft zich vervolgens naar het fascistische Italië, dirigeert later in de Sowjet-Unie, wordt dan leider van het Philharmonisch Orkest te Charkof (gedurende de vorige oorlog driemaal veroverd) en vestigt zich bij de afloop van vele wederwaardigheden in Zwitserland, dat hem burgerschap verleent.
Gelijk al zijn collega's uit Centraal-Europa behoort Paul Klecki tot het energische type en vertegenwoordigt hij deze soort in een zeer hoge graad van intensiteit. Wie menen zou dat na een zo lange periode van onophoudelijke enervering een phase moet intreden van verpozing, van evenwicht, vergist zich. De energie, met al haar drift, met al haar agitatie, welke deze dirigenten van hun prille jeugd af opsnoven uit hun omgeving, en onder duizenderlei sinistere omstandigheden nodig hadden als self-defense, die duizendmaal aangeboorde energie werd van lieverlede de grondtoon hunner psychische geaardheid. Zij kunnen zich niets meer voorstellen in een toestand van kalmte en rust. Het werd hun onmogelijk zich te verbeelden dat er ooit componisten geweest zijn, van nature begaafd met een innerlijke harmonie, die er klaarblijkelijk naar streefden, voor wie zij het duidelijke doel was hunner muziek. Alles wat zij dirigeren plaatsen deze kunstenaars onder het coëfficiënt der energie, zowel de kracht welke de meesters ontplooien bij de strijd die zij voeren, als de zachtheid, de tederheid, de vriendschap waar zij hun toevlucht zoeken, en waarheen zij zich altijd richten. Er is bij deze dirigenten nooit vrede, nooit wapenstilstand, nooit opschorting van obscure ingewortelde vijandelijkheden, ook niet wanneer zij speelse humor te vertolken hebben of enig weemoedig, elegisch begeren. Steeds verkeren zij in een gesteltenis van heftigheid, van opjaging, van oververhitting, van opgekroptheid, van gespannenheid tegen het lot dat hun deel werd, en dat zij nooit zonder verwoedheid kunnen dragen.
Betreffende dit verschijnsel is het in de eerste plaats opmerkelijk dat zulke symptomen van overspanning, voortspruitend uit oude, inwendige verbolgenheid, totaal afwezig zijn bij alle dirigenten van hetgeen wij noemen West-Europa. Die tekenen van onafgebroken ophitsing, gepaard aan onmin, ontbreken ook volkomen bij het gros der Westerse componisten van de laatste vijftig jaren. Niemand uitgezonderd. Ik zie in ons heden geen enkele notenschrijver door middel van wie iemand als Paul Klecki zijn opgegaarde energie van verbeten en verbitterde hartstocht zo vrij, zo ten volle zou kunnen uitleven, als hij doet bij Beethoven.
In de tweede plaats is het uiterst merkwaardig, dat die opzwepende, steeds onvergenoegde, steeds jachtige, steeds aanporrende, steeds dwingende, nooit gestilde energie een directe, spontane weerklank vindt bij elk publiek van het gehele Westen. Ook bij ons, gematigde Hollanders. Overal is er een menigte die zich zichtbaar verlustigt, bedrinkt, bedwelmt aan dat beurtelings gebiedende en vleiende veldheersgebaar, aan dat beurtelings felle, norse, grimmige, enthousiaste, flemende, extatische dictatorsaccent, aan de beurtelings zegenende, zalvende, glorieuze, dominerende, commanderende, implorerende mimiek van een wereldschepper, die uit zijn zevende hemel de instrumenten regelt als een cadans van sterren. Elk publiek verheugt zich zó hartgrondig, met zulk een innige overgave en wellust in deze hyper-romantische pathetiek van musicerend imperialisme, dat de toeschouwende hoorder, wiens bezinning onder dergelijke toverij niet zwicht, zich genoopt voelt tot de vraag of die zwijmelende menigten wellicht hun eigen wensen en neigingen weerspiegeld en verwerkelijkt vinden door een dirigerend machtsvertoon waarmee hun ganse binnenste dusdanig accoord gaat.
Qu'importe le flacon pourvu qu'on ait l'ivresse, heeft een romantisch dichter gezegd, wie de fles onverschillig was mits zij een roes gaf. Bij de Beethoven van Paul Klecki heb ik die opvatting minder kunnen delen dan ooit. Niet omdat hem technisch iets te verwijten viel. Neen; behalve de gesyncopeerde inzetten waren er geen merkbaar hinderlijke feilen. De orkest-klank glansde, glimmerde, glinsterde, blonk en schitterde alsof iedere partituur was begoten met een laag van vers vernis. Alle expressies, voor zover ik poging tot expressie bespeurde, schenen mij zeer nauwkeurig afgewogen en met grote kundigheid aangebracht. Wegens zijn dringende voortvarendheid riskeerde hij veel, doch het meeste lukte.
Mijn ontoegankelijkheid tegenover Klecki's visie op Beethoven is enkel een kwestie van intonatie. Terwijl hij dirigeerde herinnerde hij mij voortdurend aan het extravagante monument dat een Duits beeldhouwer, een halve eeuw geleden, in veelkleurig marmer vervaardigde van de componist der negen verschrikkelijk populaire en ongekende symphonieën. Een Jupiteriaanse, super-heroïeke, grommende, donderende, tyrannische, sublieme Beethoven. Een Duitse Jupiter. Die zich nooit zal veranderen in een zwaan voor Leda, in een gouden regen voor Danaë. Geen fantasieën van gewone, zinnelijke liefelijkheid zullen bij die soldateske, bonkige, dikhuidige Jupiter ooit opkomen in het harde brein. Hij is de autocraat voor wie elkeen bukt, en zonder morren. De despoot tegenover wie niemand kikt.
Met geschreven muziek kan alles gedaan worden. Het beste en het slechtste. Zelfs een volstrekt onhistorische Beethoven, een Beethoven die nimmer bestaan heeft, wordt mogelijk wanneer dirigenten Beethoven bekijken met de ogen, met de wens-dromen van een Hitler, van een Mussolini, en consorten.
Zo is vandaag de mode en zij bevalt. Men zou zweren dat ieder tegenwoordig houdt van een dans, van een melodie welke wordt uitgevoerd als in een dwangbuis, alsof er ergens een veer op springen staat, opgeschroefd tot brekens toe.
Ik weet niet in hoeverre die permanente agressiviteit, dat onophoudelijke opdringen van onrust echt zijn, of fictief, bij Paul Klecki en de overige dirigenten van Centraal-Europa. In een geschreven of geschilderd werk is de vervalsing soms bewijsbaar. In muziek nooit, tot nu toe. Men kan zich verbazen over het gigantisme dat als een monsterachtige ziekte plotseling opschiet uit notentekens welke altijd ongevaarlijk leken. Het kan onthutsen dat daar geen redelijke, begrijpelijke verhouding meer is tussen rumoer en stilte. Men kan de dirigent beschuldigen dat hij met overdreven bioscopische accenten dirigeert wat voor de hand ligt, en de rest als een onwetende verwaarloost. Maar dergelijke bezwaren blijven onaantoonbaar. Zij gelden alleen voor de vijf gelukkigen in Holland, de vijfhonderd gelukkigen in de wereld, die met Beethovens geest diep genoeg sympathiseren om te begrijpen dat hij een eenvoudig, onopgedirkt mens was, wie bluf verachtelijk scheen.
Terwijl Klecki een opgeblazen Beethoven acteerde, dacht ik bij mezelf: ‘Wat broeit daar in godsnaam nog in die hoek van Europa, om tot heden een meester dermate te misvormen?’ En met gelijke woede verlangde ik iets anders, iets beters, iets gunstigers te horen.