De plichten jegens Bach
Op geen stukken na zou ik kunnen zeggen hoe het er in zijn binnenste bij Van Beinum uitziet, als hij zijn oog laat gaan over de toekomst der Matthaeus-Passie, die niet weinig de zijne is, en die nu acht jaar al de stijl wacht volgens welke hij haar te hervormen kreeg, toen hij Mengelbergs successie ontving.
De vorige keer, omdat prof. dr E. Reeser gekozen was als president van Toonkunst, had ik hoop dat door diens optreden de eerste en noodzakelijkste maatregel zou genomen kunnen worden tot herstel van een sinds lange tijd mishandeld meesterwerk. Te weten: een radicale vermindering en tevens verjonging van het koor, dat wegens zijn massa, en wegens de gedaalde kwaliteit van menigeen zijner leden, niet anders dan een volstrekt verwrongen beeld kan geven, een ware caricatuur der muziek gelijk zij Bach voor de geest stond, en hij haar opschreef.
Voor een dirigent die streeft naar duidelijkheid, naar klaarheid, naar evenwichtige verhoudingen tussen zangstemmen en orkest, - voor een dirigent die Bach genoeg respecteert om te eisen dat alle noten gehoord worden welke geschreven staan, en die weigeren zal om ontelbare markante details op te offeren aan een gemakkelijk effect van massale werkingen, - voor zulk een dirigent zijn honderd zangers ruim voldoende, en oneindig doeltreffender dan de circa vier honderd waarmee een onaanvaardbare erfenis hem belastte.
Omtrent dit principiële punt kwam enige poging tot restauratie nog niet in 't zicht. De schuld dezer traagheid ligt niet bij Van Beinum, van wie ik meen te mogen veronderstellen dat hij in deze hoofdzakelijke kwestie een gegronde opinie deelt. Van Beinum echter, hoewel de voornaamste dirigent van Nederland en omstreken, is niet de officiële dirigent van Toonkunst, waar men de impertinentie bedreef om iemand in zijn plaats te benoemen, die het gewicht ener waardige uitvoering der Matthaeus-Passie niet kan torsen. Bij Toonkunst dient Van Beinum jaarlijks eenmaal als vlag om een kwijnende glorie te handhaven, en steeds inschikkelijk als hij is, wees hij dat onderdanige ambt niet af. Hij heeft hierin ongelijk. Natuurlijk zou gerechtvaardigd verzet van zijn kant opschudding verwekt hebben, en ik begrijp de moeilijkheid zijner situatie. Natuurlijk zou de hernieuwing, de hervorming, waaraan Toonkunst zich te onderwerpen had, gelijkstaan met een omwenteling. Van Beinum had hier niet te vragen: wat is Toonkunst? Hij had te vragen: Wat is Bach? Hij had te vragen: Wat is Van Beinum? Als hij zonder omwegen geantwoord had ‘Bach is Bach, en ik weet tennaastebij wat hij wil’, dan ware het profijt voor Bach, voor Van Beinum, voor iedereen, en ook voor alle andere muziek, onmetelijk geweest. Wij zouden dan het eerste koor der Matthaeus-Passie voor de eerste maal horen in het juiste tempo en met het juiste accent: niet als een moedeloos wiegend gezang van mensen die verdrietig bij de pakken neerzitten; maar als een waarlijk geklaag der ‘Dochters van Sion’, ontzind over de tragedie welke gebeuren gaat, en gelijk Bach haar zag, haar ondervond in zijn vlees, in zijn beenderen, in zijn zenuwen, wanneer hij dacht aan de smart van Golgotha. En heel het vervolg zou daaruit harmonisch hebben kunnen voortvloeien, alsof het gisteren pas aan een der onzen geschiedde.
Maar de stijl-waarde van een uitvoering der Matthaeus-Passie hangt niet uitsluitend af van een psychologisch motiveerbare vertolking der vocale ensembles, doch evenzeer van de bezetting der solistische partijen, die in werkelijkheid rollen zijn van een drama, wat men pleegt te vergeten onder muziek-beoefenaars, bij wie gewoonlijk alle soorten van consideraties gelden, uitgezonderd dramaturgische.
Zo was er verleden jaar een Evangelist, die uitstekend scheen te passen in Van Beinums conceptie, en rondom wie als centraal-punt, een voortreffelijke en oorspronkelijke compositie gebouwd had kunnen worden. Het was de Duitse tenor Helmuth Krebs. Naast een prachtige stem bezit hij de zeer zeldzame eigenschap bekwaam te zijn om elke emotie uit te drukken zonder een zweem van romantisch-burgerlijke, zoetige sentimentaliteit. Hij reciteerde het verhaal als een intelligent mens die een nauwkeurig rapport uitbrengt over een geval, zich strikt houdt aan zijn relaas, en de commentaren, de betuigingen van deelneming overlaat aan degenen tot wie hij zich wendt. Deze zienswijze is volkomen conform met de functie van het recitatief en met het afwisselend gebruik van epiek en lyriek, waarop Bach zijn Matthaeus-Passie onmiskenbaar gebaseerd heeft. Die objectieve, schijnbaar onbewogen, eenvoudige, en wegens haar zakelijkheid intens suggestieve opvatting is ook nieuw, modern, actueel, en boven alle andere verkieslijk.
Hoe Helmuth Krebs hier kwam, weet ik niet; evenmin waarom hij niet terugkeerde na een magistrale prestatie. Ik meen alleen te weten dat niet Van Beinum zijn solisten kiest (wat reeds abnormaal is), en ik zag dat Krebs dit jaar opgevolgd werd door de Zwitser Ernst Haefliger, een even mooie stem, maar overigens diametraal zijn tegendeel, zijn antipode, zijn antagonist, die met lievige en onveranderlijk zoetsappige gevoeligheden goochelde waar hij enigszins kon. Dit is nog abnormaler. Ik maak iedereen wie dit aanbelangt erop attent dat Willem Mengelberg zulke grillen nooit geduld zou hebben, omdat zij spotten met de aesthetiek van het kunstwerk waarvan zij alle proporties scheeftrekken. Mengelbergs idee der Matthaeus-Passie was steeds en overal in hoge mate verwerpelijk; zijn begrip ervan was in gelijke graad ontoereikend en verstijfd, anders zou hij niet tot het einde zijner dagen een reeks van zeer treffende en onmisbare episoden geschrapt hebben. Maar zijn idee, en zijn begrip, hoe verkeerd ook opgezet, waren consequent. Hij solde er niet mee en liet er niet mee sollen. Hij begreep de centrale betekenis van de Evangelist, en wanneer hij iemand had die aan zijn zienswijze beantwoordde, hield hij hem, zolang de omstandigheden welke in zijn bereik lagen, dit gedoogden.
Het spijt mij voorts dat een raad welke ik vorige keer gaf, schijnt verwaarloosd. Ik vroeg Van Beinum om enkele uren (zoveel als nodig blijken) te besteden aan de eind-vorming van David Hollestelle. Deze jonge bas heeft een stem van de eerste rang en een vrij goede techniek, doch zijn eigenlijke muzikale wezen, zijn expressieve vermogens, speciaal zijn besef van melodische frasering, vertoeven nog in een stadium van onontwikkeldheid, hetgeen zijn ganse voordracht bezwaart en verzwakt met het stuntelige van iemand die bang is verward te raken in zijn woorden. Sindsdien zong Hollestelle zijn partij misschien nog een dozijn malen (her en der), doch maakte niet de geringste vooruitgang betreffende dat essentiële tekort, en hij zal zijn voorkomen van onredzaamheid behouden, zolang een meester hem niet onder handen neemt. Ik vroeg Van Beinum eveneens om enkele uren (zoveel als nodig blijken) te besteden aan de finishing touch van Chris Scheffer, wiens stem-hoedanigheden niet onderdoen voor die van Haefliger. Scheffers arioso's klinken perfect. Doch te midden der fantastische moeilijkheden van de grote, magnifieke aria (vroeger gecoupeerd!) ‘Geduld, Geduld wenn mich falsche Zungen stechen’ doolt hij nog als de kat in een vreemd pakhuis, en slechts de meester, de baas, kan hem hier de weg wijzen; niemand anders. Dit leek me niet gebeurd. Jammer! Van Beinum, die de tweede helft van het ‘seizoen’ doorbrengt in 't buitenland, heeft daarvoor wellicht geen tijd. Jammer! Maar als hij een naam wil achterlaten in de geschiedenis der muziek, moet hij tijd maken, of het hem al dan niet belieft, en wat het ook eist.
In het volgend jaar zal de slot-som getrokken worden van onze lange verwachtingen, want Jo Vincent, de vocale equivalent van Aaltje Noordewier, heeft bericht dat zij niet meer zal zingen, dat zij ‘niet meer van die wijnstok zal drinken’, gelijk Messchaert zei, toen hij de stonde van scheiden geslagen achtte. Het besluit van Jo Vincent is de daad ener kunstenares die niet wil zakken beneden wat zij eermaals was. Maar ik zie geen enkele sopraan in ons land om haar te vervangen, en Van Beinum zal er een te vinden hebben. Ook voor Laurens Bogtman, hier en alom in Nederland de traditionele Christus, is het laatste ogenblik van afscheid zeer nabij. De hoge tonen kosten hem een moeite welke hij tracht te verbergen achter overdreven zalvende plechtigheid, die hem noopt alles uit zijn interpretatie te verwijderen wat herinneren kan aan de echte, levende Christus, die met een zweep de wisselaars uit de tempel joeg, die een vijgenboom vervloekte omdat hij buiten zijn jaargetijde geen vruchten droeg, de menselijke Christus, die met een kreet van verlatenheid en wanhoop stierf aan het kruis. Alleen Annie Hermes bezit nog de jeugdige vonkeling, de paraatheid welke overal door Bach gevergd wordt, en haar aria ‘Sehet Jesus hat die Hand, uns zu fassen ausgespannt’ werd een ontroering waarbij men enkel denken kon: subliem. Gelijkelijk overstelpend was haar aria, met de volmaakte viool-solo van Jan Damen: ‘Erbarme dich mein Gott um meiner Zähren willen’.
Het spreekt vanzelf dat ik tussen de hedendaagse dirigenten alleen Van Beinum in staat oordeel om deze gebieden van zuivere schoonheid, die oprechtheid is van innerlijk medeleven, uit te breiden over de gehele Matthaeus-Passie. Doch dan mag hij niet wanen reeds aangekomen te zijn op een halte waar de verworven winst geconsolideerd kan worden. Want hoewel menig onderdeel bewondering verdient, het geheel bleef onvoltooid. Zoals nu Van Beinums Matthaeus-Passie is, kan zij noch hier noch elders strekken tot voorbeeld. Daar ligt zijn plicht. Dit verlangen wij van een genie, dat niet mag aarzelen, niet mag weifelen; een genie dat thuis is hier.