Der Freischütz
Voor wie geen bezwaar had tegen het stuk zelf van Friedrich Kind en Carl Maria von Weber, en niets tegen de omlijsting, de belichting waarin het gezet was, viel veel te waarderen bij Der Freischütz van de Ned. Opera.
Hiermee bedoel ik: wie geen hinder had van een enerverend lijzig tempo dat maar niet vooruitkwam, en van de eindeloos uitgesponnen rusten waar geen pink verroerde; wie geen last had van de onbedaarlijke ernst waarmee een onnozel bakersprookje, en een holle, opgeblazen tekst werd opgediend als hoge kunst en poëzie! wie niet enige moeite had met de ellenlange parlando's in 't Duits, gereciteerd op de onsterfelijke theaterdeun van het verleden, en met al die lievige, sentimentele, preutse, schalkse, fidele melodietjes welke de boezem vertederd hebben onzer betovergrootmoeders en haar keukenmeisjes; wie dat allemaal gemakkelijk opzij schoof, genoeglijk verwerkte, die kon tevreden naar huis gaan, vol bewondering over wat hij te zien en te horen kreeg.
Het eerste hoofd dan waarop men een lauwerkrans zal willen leggen, is de spierwitte kruin van Karl Elmendorff, de dirigent. Ja, niettegenstaande zijn onhoudbaar slepend en temerig tempo, dat voortdurend tegen de draad inging van Weber, van zijn muziek, zijn opgewonden tijd, zijn spookverhaal.
Maar in dat lome, zware rhythme van vertraagde film was alles uitstekend. Haast zou ik durven zeggen perfect. Ik weet niet hoe hij werkt met het orkest. Doch de resultaten zijn verrassend, verwonderlijk, tien-, twintig-maal beter dan met alle overige gast-dirigenten van de Ned. Opera, Krips incluis. En dat alleen telt, ook al zou een foto mij Elmendorff kunnen tonen naast Hitler, arm in arm. Ik heb pianissimo's gehoord van ons opera-orkest die mij verbaasden, want niets is zo moeilijk, en waarop het meest virtuoze orkest der wereld zich zou mogen roemen. Er zijn in de Freischütz veel instrumentale solo's. Bijna ieder heeft er een kans om uit te blinken, en meestal op een gevaarlijk moment, als in een circus wanneer de acrobaat zijn leven waagt. Waar de hele indruk afhangt van een nietigheid. Dikwijls de hoorns, af en toe de hobo, meermalen de clarinet en de violoncel, soms de fagot. Ieder op zijn beurt speelde onberispelijk, dit wil zeggen in volkomen harmonie met de situatie, muzikaal en technisch proper tot in de détails. En misschien zal Krips mij niet geloven, als hij dit toevallig leest, Krips die zich uitslooft met heel wat minder nut. Maar 't is zo. Schijnbaar zonder inspanning transformeerde Elmendorff het orkest der Ned. Opera tot een ensemble van hoge klasse. Dat kan een paradox lijken, en voorbijgaand, doch hij heeft het klaargespeeld, en ik geef mijn impressies als iemand wiens vooroordelen verdwijnen zodra hij zich bevindt tegenover werkelijke muziek, - ook al is zij langzaam en vermoeiend.
Hierna heb ik een dubbele tirade van lof te zwaaien naar Emil Preetorius, de ontwerper van de décors en de costumes, en Georg Hartmann, de regisseur. Beiden zijn kern-duits en bezitten een echt-germaanse inborst. Hun uitgangspunt is geweest om Der Freischütz gans te dompelen in een atmosfeer van woud, gelijk niet enkel de dichters der romantiek, maar ook de middeleeuwers die gezien hebben, het woud bijv. waar Dante zijn drievoudige reis begint. Ik betwijfel sterk of dit grond-idee ons ligt. Wij kennen geen wouden welker boomstammen strak opstijgen als de pijlers van kathedralen, en waartussen schimmen dwalen. Wij kennen slechts polders, wijde vlakten van helder groen land en kleine, schrale bossen. Ik betwijfel zelfs of de Duitser van heden nog een deel zijner psychische vorming dankt aan invloeden van een plantenrijk dat meer wortelt in de bovennatuur dan in de zandbodem. Door alle wouden en bossen van Europa rammelen en razen vandaag jeeps, tanks, auto's en vrachtwagens. Het legendaire, fabelachtige woud, met zijn tover en tovenaars, vervaagde sinds lang. Het werd een historische fantasie, een letterkundig thema. In een hedendaags bos is alles denkbaar, alles mogelijk, behalve juist dat er uit een boom de welbekende stem galmt van Louis van Gasteren; alles kan er gebeuren behalve juist dat simpele vertelsel van een jager die te middernacht daar met behulp van de duivel kogels gaat gieten welke hun doel nooit missen. Doch wie het mythologische gezichtspunt vanwaar Preetorius zijn décors verzon, eenmaal aanvaardt, zal wellicht meteen bevattelijk worden voor de suggestie van een oud motief dat alle ruimte laat voor de ontplooiing ener prettige en aandoenlijke muziek.
Te midden van dit synthetische en symbolische woud met zijn onzichtbare vangarmen, circuleren de spelers ongeveer als bezoekers, als toeristen, die weinig meer consistentie hebben dan de spoken welke er dolen door de maneschijn, en wier huis wel gebinten heeft van stevige balken, maar geen wanden en geen dak.
Ook dat is natuurlijk allegorisch bedoeld, en men moet het nemen zoals het is. De toeristen zelf werden traditioneel uitgedost gelijk men ze eertijds ontmoeten kon op de plaatjes welke de vertellingen illustreerden van kanunnik Schmid, ja, Johann Christoph Schmid, geboren te Dinkelsbühl in 1768, en auteur van beroemde kinderverhalen. De vaderlijke, brave houtvester Kuno. Zijn dochter Agathe, model van reine kuisheid. Het springerige, dansende Ännchen, nog te jong om het zover gebracht te hebben tot antieke vrijster. Kaspar, de jagersgezel die op het slechte pad is. Max, zijn collega die veel zin heeft om af te wijken van de weg der deugd, en stroper te worden misschien, maar die gered wordt door de onschuld zijner juffrouw. De zwierige Boheemse vorst, iemand die van de prins geen kwaad weet. De ascetisch uitgemergelde kluizenaar, statig als een paus, die zijn zegen geeft en vergiffenis schenkt aan het boetvaardig schaap, met plechtige accoorden, waarvan alle volgende componisten (Der Freischütz dateert van 1821) zich zullen bedienen bij dergelijke populaire aangelegenheden.
Hoe ik over zulke gevallen ook denk, ik wil gaarne erkennen dat er zeer goed gezongen is. Ofschoon de rol van Max niet hoort bij het emplooi en het temperament van Frans Vroons deed hij op zijn best alsof. Men kon Greet Koeman verwarren met verschillende personnage's van Wagner, wegens haar costumering als Duitse maagd, doch haar stem overwon, ondanks het cliché waarin zij gedwongen wordt. De boze Kaspar van Broecheler was als zanger uitmuntend, en als acteur zo realistisch (vooral terwijl hij vuurtje stookte om de kogels te gieten die treffen) dat ik me bijna liet bedotten door zijn hocus-pocus. Alle overigen navenant. Zeer goed. Maar eigenlijk interesseerde enkel Louise de Vries (Ännchen) omdat zij uit de band sprong als het enig levend creatuur, en toch niet beter zingend dan gewoonlijk.
Per slot ben ik buitengewoon benieuwd naar de weerklank welke bij het Nederlandse publiek gewekt zal worden door een voorstelling van Der Freischütz, die men niet zonder reden mag beschouwen als een bescheiden en haast onmerkbare poging om ons volk terug te voeren in een germaans familie-verband, dat verbroken werd. Redelijkerwijs moet die pikante opzet tot hergermanisering uitlopen op een fiasco.
Ten laatste zou ik dan wel op een cent na willen weten, hoeveel zo'n zonderlinge daad ons kost, die waarschijnlijk onbewust werd ondernomen met de wens om het répertoire uit te breiden, te ‘verrijken’. Maar die afzwenkt naar de lijn ener geschiedenis welke wij niet meer volgen.