Over Palestrina
Omdat er verleden week niets wezenlijks gebeurde in de muziek, en omdat het mij vorige keer al speet onvolledig te zijn geweest bij het beschrijven van de Missa Papae Marcelli, welks herinnering mij na de uitvoering door Felix de Nobel niet meer losliet, wil ik proberen een grondiger analyse te geven der indrukken die voor de meeste hoorders de betekenis kregen van een openbaring, ofschoon dat werk van Palestrina bijna vierhonderd jaar is en tot zijn minst onbekende behoort. Ikzelf, die tijdens mijn leerjaren bij Alphons Diepenbrock een studie-copie ervan maakte en haar tussenin altijd weer onderhanden nam, ik was verbaasd over de kracht, de aard en de onafgebrokenheid der ontroering welke van die compositie uitging.
Het onthullende lag vooreerst hierin dat de gehele Mis tot de hoorder kwam als uiting van zuivere, zeer aangrijpende en sterk vitaliserende muzikale emotie. Deze expressie kenmerkte zich door een totale losmaking uit alle plaatselijke en tijdelijke beperking. Zij was zonder landschap, zonder omgeving, zonder uur van dag of nacht, zonder enige verhouding. Geen ogenblik bracht zij me onder de gewelven ener kerk en tot nabijheid van het vrome offer waarvoor zij geschreven werd. Er was niets, volstrekt niets in haar, van hetgeen wij gewoonlijk wijding noemen. Niets van wat de letterkundigen tegenwoordig beredeneren en zoeken onder de titel van sacraal. Zij had niet het geringste mysterie, niet de minste schemering of schaduw. Haar expressie was voortdurend als het wonderlijke dageraadsgevoelen dat men soms kan hebben wanneer men 's morgens ontwaakt als geheel nieuw, herboren in de zachte roes ener onverwachte energie, welke nimmer schijnt te zullen verzwakken. Iedereen heeft dit wel ooit ondervonden in zijn leven. Bij alle latere meesters ontvangt men die hemelse gewaarwording van zwevend evenwicht slechts na menig menselijk getob. Bij Palestrina valt men er zo maar binnen als in het licht ener zomerse ochtendzon en men blijft te midden van haar zalig glanzen zolang hij zijn muziek laat duren, en daarenboven nog dagen daarna.
Is er fantasie in dit verhaal van een ervaring? Ik geloof het niet, want ik was slechts een der velen die haar ondervonden. Maar wanneer men haar oorsprong naspoort, waar zij begon, wordt alles weer als een droom. Palestrina was de laatste en tevens de eerste van een oud en heel goed ras dat omstreeks het jaar duizend de muziek opnieuw in beweging had gezet na een onbegrijpelijke stilstand van meer dan dertien eeuwen, en terwijl niemand hierom vroeg. Dat vreemde ras, plotseling verschenen uit het bijna onbekende, en voor 't eerst gesignaleerd in 't bekken van de Seine waar Parijs ligt, had een volmaakt eigen en ideaal begrip betreffende de menselijke persoon. Misschien zijn er van die merkwaardige conceptie equivalenten of analogieën te vinden in de philosophie en de theologie van hun tijd, welke een besloten domein vormden. Maar stellig niet in de toenmalige maatschappij van adel, clerus en de rest, welke heetten ‘les vilains’, de dorpers, de kinkels, het gemeen. Temidden dezer samenleving van ongerechtigheid en hovaardij verbeeldden zich de componisten, die een absoluut onverwachtbare muziek gingen scheppen, de mens als lidmaat ener mensheid waar ieders stem, en ieders zang volstrekt gelijke waarde heeft. In hun muziek was niemand ooit solist. Maar tevens en desondanks was in hun muziek ieder die er aan meedeed een individu, een enkeling die zijn eigen weg volgde. Doch nooit alleen. Altijd met een ander mens naast zich of met vele mensen naast zich, die niet minder en niet meer waren dan hijzelf. Die componisten erkenden geen rangen, geen klassen. Het ondere gold voor hen nimmer geringer dan het bovene en het bovene niet opmerkelijker dan wat beneden zong. Daartussen ook, in het gemiddelde, hield iedereen zijn eigen stem. Elke stem was vrij en zong alsof zij zich naar niemand te richten had en door niets werd geregeld. Ook wanneer in een koor de stemmen zich statisch uitvierden (wat wij noemen homophoon, gelijkluidend), dan trok elke stem nog haar eigen, persoonlijke lijn. Ieder die deze muziek vertolkte, kon zich zonder hindernis voorstellen dat hij in werkelijkheid een gevoelen weergaf van zijn eigen gemoed, en een gevoelen dat
zich aan elke uiting zijner metgezellen geldwaardig mocht achten. Ieder vrij en onafhankelijk. Ieder tevens harmonisch samemgevoegd. Alle individuele stemmen ordelijk gerangschikt en welluidend. Geen dominerende elementen in de samenstelling van de klank en van zijn rhythmen. Overal vloeiing, stroming, nooit en nergens dezelfde, als in de rivier van Heraclitos waar men zich geen tweede keer kan baden. Het geluid, dat de hoorder opvangt, is niet localiseerbaar, noch de expressie. Zij schijnen toe te zweven van alle kanten, omwikkelend met een volheid van vibraties die onophoudelijk variëren.
Als er niet vele documenten overgebleven waren, ontsnapt aan de vlammen van ontelbare oorlogen en oproeren, aan de tanden van muizen en ratten, aan de miserabele onbezonnenheid der nazaten, zou zulk een conceptie der menselijke solidariteit, en haar langdurige projectie in de werkelijkheid door middel van muziek, gehouden moeten worden voor hersenschimmig en ondenkbaar. Het is zonderling dat die idee geheel ongeroepen en inderdaad ondenkbaar tevoorschijn kwam. Want zij had geen verleden. Zij vond bij haar optreding wel enig materiaal, enige grondstof om er mee te arbeiden. Maar niet het vaagste vermoeden van regel, systeem of methode voor haar techniek, die, van het begin af, niet anders dan moeilijk kan zijn geweest, gewaagd, zeer intellectueel, speculatief en buitengewoon gecompliceerd in zijn oorzaken, eenvoudig in zijn werking, gelijk alles wat opbloeit uit de geheime schoot der natuur. Even zonderling is het, dat die muzikale conceptie na een geleidelijke, ongestoorde evolutie en een zeshonderdjarige groei plotseling verdween, - op een onovertrefbare top van kunnen, - alsof er een gordijn was dichtgeschoven en een toneel verwisseld, - en vervangen werd door een these welke zich in alle opzichten manifesteerde als haar tegendeel. Het vroegere Teken van Palestrina en zijn voorgangers, de cirkel waarvan het middenpunt zich overal bevindt en de omtrek nergens, veranderde in een begrensd vlak en twee vaste lijnen: een enkele toon als centrum en een enkele melodie als periferie. In de muziek incarneerde zich daarmee een begrip dat beter bij de aarde paste en bij de mens als egotistisch individu dan bij het Al.
Het zonderlingst echter is dat de musicologen, zeer verdienstelijk in hun soort, die tijdens de vorige eeuw de verloren gegane muziek der zogenaamde contrapuntisten opdolven uit het stof der archieven, niets, maar dan ook niets, begrepen hebben van het eigenlijke wezen dier verdwenen kunst. Alle edities welke zij vervaardigden en uitgaven van die op zolders en in kelders vergeten manuscripten mogen door iemand, die zich bewust is van de gedachte welke de componisten volgden, niet anders beschouwd worden dan als vervalsing. Want de musicologen, onwillekeurig beïnvloed door de muziek van hun tijd, arrangeerden alle composities van Palestrina en zijn voorgangers naar een gebruik dat honderd jaar geleden geldig was en vandaag nog heerst. Zij herschreven die muziek in maatstrepen welke Palestrina en geen enkele zijner voorgangers ooit gekend had en zich zelfs niet verbeelden kon. Die musicologen handelden zonder twijfel te goeder trouw, met de eerlijke bedoeling om een verloren muziek welke hun hart gewonnen had, leesbaar en uitvoerbaar te maken. Beschouwd van een simpel wetenschappelijk oogpunt, is zo'n transscriptie met maatstrepen reeds verwerpelijk. Gezien uit een aesthetische gezichtshoek is zij tegennatuurlijk en ik zou zeggen monsterachtig als dit woord niet te sterk klonk om begrepen te worden.
Felix de Nobel heeft ons door zijn vertolking der Missa Papae Marcelli onuitwisbare indrukken gegeven welke het hoogste benaderden. Maar zij kunnen nog worden overtroffen. Als hij ze wenst te vergroten, ten voordele van zichzelf en van ieder, zou ik hem willen raden om van de Sanctus of van het tweede zevenstemmige Agnus Dei (een drievoudige canon met vier vrije melodieën) een copie te maken zonder maatstrepen. Hij zal daardoor een nieuwe kijk krijgen op Palestrina, op alle muziek, en de noodzakelijke synthese bevorderen tussen de these van Palestrina met zijn voorgangers, en hun antithese die in onze dagen geen waarde, want geen kracht meer schijnt te hebben. Hetzelfde raad ik aan elke componist die heden muziek probeert te schrijven. Palestrina zal bij ons dan straat worden die leidt tot iets.