De eisen ener Symphonie
Het valt niet gemakkelijk om het juiste gezichtspunt te vinden tegenover een compositie, welke in princiep verdienstelijker is dan dozijnen andere, en die toch niet deugt. Zo'n netelig geval doet zich voor met de Tweede Symphonie van Bertus van Lier.
Als het onderhavige werk een schilderij was, een beeld, een gebouw, een vers, behoefde er geen aarzeling te zijn. Zonder enig weifelen zou men het een goede plaats geven in een museum, langs de weg of in een boekenkast, en menigeen zou het bekijken met belangstelling, met een vonkje van genegenheid, bewondering, boven de critiek heen, en zelfs dwars er tegen in.
Dat is het onprijsbare voordeel en voorrecht van de kunsten die gebeuren in de ruimte, in tastbare materie. Dag en nacht, bij tij en ontij, steeds zijn ze aanwezig, altijd beschikbaar, en wanneer zij iemand niet bevallen, heeft hij slechts te kijken in een andere richting, want ze zijn daar éens en voorgoed, en morgen misschien bevallen zij beter.
De rampzalige componist, helaas, moet deze onschatbare gunst ontberen. Een symphonie bestaat weliswaar op papier. Doch zij is geschreven in raadseltekens, symbolismen die maar weinig mensen kunnen lezen, lezend kunnen horen, en dit contact door middel van de ogen verschaft aan de auteur zelf niet meer dan een matte weerschijn en een gewaarwording van schimmige onwezenlijkheid. Alvorens een oor te bereiken, het zintuig waarvoor zij normaal bestemd is, moet een symphonie langdurig, nauwkeurig worden ingestudeerd, en telkens weer opnieuw voor elke volgende uitvoering. Pas werkelijk reëel wordt zij, terwijl zij klinkt op een concert - wanneer de dirigent en alle executanten hun intieme, geheime, zorgvuldig opgespaarde krachten inzetten om aan de muziek voelbare spraak te verlenen. Dit leven echter duurt niet langer dan de tijd waarin zij klinkt. En nergens kost tijd tegenwoordig zoveel geld als bij muziek. Niets ook is meer onderworpen aan de tijd, afhankelijker van de stille wijzers ener klok dan muziek. Want zij gebeurt in de tijd, en zij versterft niet alleen terwijl haar tijd verstrijkt, maar bovendien zodra haar tijd verstreken is. Niets blijft van haar over dan de herinnering. Bijgevolg moet die herinnering zo weinig mogelijk insinuaties van twijfel wekken om alle moeiten lonend te maken, alle moeiten die gevergd werden voor die korte momenten, waar geen seconde zelfs lang mag schijnen, en eindeloos moet duren.
Hoe iemand als Bertus van Lier zulke elementaire waarheden kan voorbijgaan zonder ze te zien, heeft me haast onzegbaar verdroten en verbaasd. Hij was vier en twintig jaar toen zijn Tweede Symphonie gereed kwam. Hij sloeg bij deze onderneming stellig een record van vermetelheid en jeugd. Maar zodra men de eerste maten hoort, merkt men dat hij alles van het vak weet en de zeldzaamste gaven bezit, behalve die kleine, onmisbare bekwaamheid in het kiezen en in het ordenen van zijn materiaal, de eigenlijke kunst van componeren.
Bij het begin stelt hij onmiddellijk twee motieven van actie en contemplatie, van daad en droom, vlak tegenover elkaar, als een algebraïsche formule, een pakkende synthese, en hij had slechts een consequente analyse te maken van het gecomprimeerde geval, terug te gaan tot aan de oorsprong, om een spannende handeling te ontwerpen. Hij verzuimt dit ongeveer totaal. Zijn schielijk flitsende, agerende motief wordt niet geheel vergeten daarna, het duikt nog wel af en toe op, maar tussen de schermen, uit een achterplan, waar het bijna verwaarloosd blijft liggen, een beetje nasissend, alsof ter wille van de start alle kruit verschoten werd. Op het punt van vertrek reeds verzinkt de auteur der explosie in een heen en weer golvende mijmering, welke practisch niet meer eindigt.
Gedurende een praeludium presenteert hij de ‘thema's’, de muzikale gegevens waarmee hij gaat werken, volgens de methode van Richard Strauss, dus achter elkaar, het een na het ander. Tegen dit systeem bestaat a priori geen bezwaar, mits de thema's karakteristiek genoeg zijn om zich duidelijk te laten onderscheiden en te treffen. Die redelijke voorwaarde vindt men bij Strauss gewoonlijk vervuld. Bertus van Lier negeerde haar. Stuk voor stuk bekeken, zijn de thema's misschien pregnant genoeg, maar zeker niet voldoende gedifferentieerd. Alle vertonen de gelijkenis van broertjes en zusjes, soms van tweelingen, zowel in beweging als in expressie. Het monothematische procédé van zijn leermeester Willem Pijper (vorming der thema's uit een zelfde cel), dat deze op een kwade dag overnam van Vincent d'Indy, speelde Bertus van Lier vervaarlijke parten. In zichzelf is het procédé niet verkeerd, mits de componist, die het toepast, beschikt over een onuitputtelijke fantasie en een enorme levendigheid van geest en gemoed. Tot nu toe voldeed enkel Beethoven aan deze onontkomelijke voorwaarde. Bij de Tweede Symphonie van Bertus van Lier druppelde de monothematiek het dodelijke gif der monotonie. Intellectueel beoordeeld, is elke maat onaanvechtbaar. Van de kant der psyche bezien, ontkiemt er te weinig en leidt iedere maat langzaam maar zeker naar het vijfde seizoen der aarde, gelijk Jules Laforgue de verveling noemde. De fuga, waarin het praeludium te onmerkbaar verglijdt, is afzonderlijk beschouwd een mooi brok lyriek. Zelfs prachtig. Zij lijdt aan geen enkel der gebreken van de traditionele, scholastische fuga. Niet dikwijls kan dit gezegd worden. Maar helaas. Noch als voortzetting van het Praeludium, noch in haar eigen structuur ontwaakt er een noemenswaardige verscheidenheid van psychische gesteltenis. Alles blijft immobiel in wezen. Wanneer Bertus van Lier met opzet iedere ontvankelijkheid had willen smoren, en iedere begeerlijkheid
naar een vervolg, dan kon hij dat inderdaad het best bereiken door die Fuga te laten voortzetten met een Passacaglia, welke op haar volgt als regendroppels langs dezelfde vensterruit. Eensoortig. Hoe kon hij zich zo vergissen? Wat biologeerde, wat hypnotiseerde hem? Ik begrijp daar niets van, hoewel het me helder is. Hij zat blijkbaar in de knoop. Een gordiaanse knoop. Misschien had Van Beinum het laatste deel der symphonie iets vlugger kunnen dirigeren om een indruk te geven, dat er eindelijk iets veranderen wil. Maar met een sneller tempo zou dit slot enkel bewezen hebben, dat het te kort is om iets te verbeteren aan de voorgaande impressies van immobilisme.
Ik houd het voor een ongeluk, dat het publiek van het Concertgebouw deze Symphonie ontving met dezelfde onverschilligheid waarmee wij kort geleden een bom op ons hoofd kregen. Een hedendaagse symphonie moet doelmatiger zijn dan welke bom ook.
Kon zo iets verwacht worden van een buitengewoon begaafde jongeman in 1930, toen hij dit werk componeerde? Ja, want het was noodzakelijk. Daarin voornamelijk stelde Bertus van Lier teleur. Niet als vakman. Neen. Als iemand die passief lijdt en duldt, ondanks zichzelf, wat hij ontmoet. Nooit leek het mij moeilijker de opinie daarover te onderschrijven van een paar duizend gemiddelde landgenoten. Deze keer evenwel hadden zij gelijk. Zij hoorden slechts een onderdrukte, gesmoorde weerklank van ieders wensen.
Jammer. Juist omdat Bertus van Lier tot waarachtige uitingen in staat zou zijn, als de sterren een tikje gunstiger wilden schijnen. En wanneer zij dat in de naaste toekomst deden, zou het niet enkel goed zijn voor hem alleen, doch voor ons allen. Want waarschijnlijk heeft hij niet slechts talent, doch in zijn diepste binnenste ook een sprank van genie, dat schreeuwt om bevrijding.