De muzikale week
Wanneer ik terugdenk aan de muziek der laatste dagen komt mij voortdurend in gedachte de ‘fantasie’ voor dubbel strijkorkest van Ralph Vaughan Williams, die hier een vorige Zondagmiddag gespeeld is in het Concertgebouw door het Utrechts Stedelijk Orkest. Dat was bloot toeval. Julius Katchen, mirakel van ietwat slordige virtuositeit op het klavier, en Colin Ross, een dirigent van wie niemand onzer ooit hoorde, hadden samen een reclametournee ondernomen met het eerste pianoconcert van Brahms, een ontgoochelend gewrocht vol goede bedoelingen en de vijfde symphonie van Tsjaikofsky. Aanvankelijk moest een ouverture van John Ireland het programma openen, maar omdat Williams juist die dag tachtig jaar werd, koos Colin Ross onderweg genoemde Fantasie om zijn oude landgenoot te eren.
Het stuk is in 1910 gecomponeerd op een thema van Thomas Tallis, hof-organist uit de Elisabethaanse periode. En nauwelijks was de muziek gaande of elk van de hoorders had begrepen, dat ieder op eigen manier een ontdekkingstocht meemaakte naar de harmonie der sferen. Vreemde gewaarwording, want er gebeurde ongeveer niets. Alles groeide op uit een nuance van grijs. Maar zoals Vincent van Gogh in zijn late brieven de ongedachtste veelvoudigheid ener enkele kleur beschrijft, zo wordt in deze fantasie het grijs genuanceerd. De schakeringen zijn ontelbaar en onnoembaar. Van het matste tot het glanzendste; van het donkerste tot het lichtste; van het dofste tot het gloeiendste; met alle verzinbare bijtonen van rood, bruin, blauw en geel. Die oneindig gevarieerde effenheid in grijs mijmert, droomt, neuriet, zingt, juicht en jubelt op de onfeilbare cadans van een innerlijke golfslag welke nooit voorzien kan worden, maar steeds natuurlijk vloeit als het denken van een kind. Niets is gezocht. Alles glijdt vanzelf, gelijk de tijd op een zonnewijzer, gelijk het leven, onnaspeurlijk in zijn oorzaken, heimelijk, maar diep vertrouwd, gemeenzaam in elk zijner uitingen. Het thema dezer fantasie, die eigenlijk meditatie moet heten, is archaïsch als een der antieke, anonieme melodieën welke niet oprezen uit de borst van een mens, doch uit de moeder zelf, door wie de mens geboren is. De accoorden klinken dermate eenvoudig, dat zij overal nieuw schijnen en verrassend, omdat zij concorderen met onze vroegste herinnering die wij vergaten, tot wij haar plotseling hervinden. Vermoedelijk juist daarom brengt deze fantasie ons tot vergewissing van een jeugd, die altijd durend is, omdat zij, hoewel veranderend, nooit verschilt. En eveneens daarom leidt deze fantasie ons rechtstreeks naar een ondervinding van verhevenheid, welke is als een ontmoeting met onszelf, wanneer wij beminnend ons herkennen in een ander. Die verhevenheid, als onze stilte begint te zingen, gewoonweg,
omdat iets liefs ons nadert dat wij bereiken willen, en reeds weten te zullen omhelzen, ook al is het nog ver.
De Engelsen zeggen dat Ralph Vaughan Williams de meester is van een enkele wijs, ‘of one tune’. Dit is mogelijk. Wij weten dat niet. Maar al had hij slechts in deze enige fantasie zijn ingeboren wijs opgevoerd tot de volmaaktheid, waar wij onafgebroken de verrukking herleven der dierbaarste ervaringen van onszelf, dan zou men hem nochtans moeten beschouwen als een der grote meesters, die ons nodigen tot ontroeringen, welke onze kans op geluk vermeerderen. Zijn werk zó te dirigeren, dat het overtuigde van zijn waarheid, van zijn weldaad, scheen mij een niet geringe verdienste van Colin Ross, maar het merkwaardigste voor mij was dat een volle zaal even geboeid als ik, muisstil luisterde en gehoorzaam reageerde op de impulsen van een kunstenaar, die niets aanroept dan het edelste van henzelf.
Vergeleken bij deze mystische omzwerving door een ongewoon buitenwerelds niemandsland, was Zoltan Kodaly's Concert voor orkest, waarmee Van Beinum zijn seizoen aanving, een prettig toertje door een dorp in feest, gelijk men dat zien kan op tentoonstellingen. Kodaly's Concert, geschreven in 1940 voor een dirigent te Chicago, behoort nog tot het pittoreske genre, waarvan het uiterlijke decor het voornaamste bestanddeel vormt en dat temidden der romantiek veel rhapsodieën geleverd heeft van allerlei nationaliteit. Slechts enkele dier composities, bijna geregeld op dezelfde manier geïntoneerd, waren brillant en zinrijk genoeg om te duren. Ik geloof niet dat Kodaly's Concert gerekend zal worden tot de klasse der onverslijtbaren. Het is met zorg gemaakt door een uitmuntend werkman, doch schiet te kort wegens de schraalheid en de gewoonheid van het materiaal, zowel in de motorische als in de lyrische gedeelten. Het langzame middenstuk, dat mooi inzet, en enige tijd mooi vervolgt, mislukt tenslotte: omdat de melodie hoofdzakelijk is samengesteld uit kwart-intervallen, waarmee de auteur onmogelijk kon arbeiden zonder in ontelbare herhalingen te vervallen van het dominerend motief. Dit raakt spoedig uitgeput. De stroom verflauwt, de spanning zakt. Een breed crescendo bepaalt zich tot een stijging van geluid zonder intensifiëring der expressie. Gebrek aan vinding en dichterlijk vermogen, dat bij Kodaly dikwijls nijpt, is nooit te redden, noch te escamoteren met technische of instrumentale kunstigheden.
De zes symphonische epigrammen van Pijper en ook L'Esprit en deuil van Escher beginnen wij allengs te zien als bekende landschappen, en te weten wat wij er kunnen verwachten, dank zij de trouw welke Van Beinum getoond heeft voor beide composities. Hun vertolking was meesterlijk Zoals in het dagelijkse leven het familiaire verkeer met een persoon pas onderricht over zijn werkelijke hoedanigheden, precies zo gaat het met een nieuwe compositie. Een oppervlakkige kennismaking dient tot niets. Soms ontvangt men in de straat, of in de concertzaal, een oogopslag die wonderen schijnt te beloven. Dat oog snelt voorbij en is niet te achterhalen. Wat heb ik aan zo'n vervliegende wenk? Niets dan een schrijning van het onvervulde, en de honger, de hunkering. Precies zo gewordt ons elke nieuwe muziek, waarvan men dat belovend oog ontmoet, in een druk, klassiek gezelschap. Soms is die blik onvergetelijk. Wat hebben wij eraan als wij hem niet terugzien? Hiermee wordt gedemonstreerd het nut, de noodzakelijkheid van tweede, derde, vierde uitvoeringen ener nieuwe muziek welker oogopslag scheen te beloven. Hiermee wordt gedemonstreerd de waarde der trouw, die soms een dirigent betoont tegenover klank, welke hem een moment interesseerde.
Betreffende Van Beinums weergave der Derde Leonore-ouverture zou menig blaadje beschreven kunnen worden van wit papier. Mijn bewondering voor hem schoof ik nooit onder stoelen of banken. Slechts één hiaat merkte ik in zijn begrip van Beethovens dramatische synthese. Die leemte lag tussen het eerste en het tweede trompet-signaal. Het gezang dat deze twee aankondigingen verbindt, moet ontluiken uit het diepste zwijgen van iemand, die niet geloven en niet hopen kan wat er gebeurt, en die toch in zijn binnenste de kracht ontwaart en liefde voelt ontwaken welke door dat tweede signaal bevestigd wordt. Ik zag deze visie nog niet verwezenlijkt en zij was het enige dat daar aan de volkomenheid ontbrak.
De solisten dezer week hebben voldaan. Myra Hess in het vijfde piano-concert van Beethoven. Met de zekerheid ener kunstenares die zichzelf reeds herschouwen mag als het standbeeld, waardoor het tijdelijke bestendigd wordt tot eeuwigheid. Riccardo Odnoposoff, een zodanig phenomeen in het viool-concert van Tsjaikofsky, dat de gebruikelijke, gematigde, conventionele opvatting van dit bruisende, sensitieve werk mij een complete revisie scheen te eisen volgens de geest van de componist, die veel reëler benaderd werd door de solist, dan door het begeleidend orkest. Van Beinum is de enige, die dat kon bemerken en die de macht heeft om zulk een wens te bevredigen, als hij wil.
Er was ook nog Henriëtte Bosmans op de herdenkingsavond, welke haar gewijd werd door Noémie Perugia, Hans Henkemans, de subtiele pianist in haar liederen, Carel van Leeuwen Boomkamps zangrijke violoncel, Willem Noske's bezieling door de viool, en Gerard Hengeveld, die een orkest verving op de piano in het pathetische, aangrijpende ‘concertstuk’. Hebben wij haar genoeg gesteund, bemoedigd, terwijl zij leefde, moet de vraag geweest zijn, die onder 't luisteren opwelde uit mijn eigen hart. Nevermore kraste door mijn denken de raaf van Edgar Poe.
Ten laatste Elisabeth Lugt, laureate van een concours, dat door Noémie Perugia werd ingesteld. De bekroonde heeft intelligentie voor muziek en een prachtige stem. Als zij erin slaagt om direct door te dringen tot de eenvoud van een melodie, zoals de componist die hoort, en haar onmiddellijk te hervoelen, zonder omslag, zonder bedenking, zal zij de besten evenaren, en wellicht overtreffen.