Fidelio 1949 en '52
De lieden die bij de reprise van Fidelio in de Stadsschouwburg, na de Derde Leonore-ouverture klapten, joelden en trappelden alsof zij het Concertgebouworkest hadden gehoord onder Beethoven in eigen persoon, hebben geen oren aan hun hoofd, geen greintje verstand van muziek, missen alle gevoel voor verhouding, of speelden komedie. In ieder geval maakten zij zich (en ons) belachelijk voor de buitenlanders die dat bijwoonden. En de lieden die beweerden en schreven dat Josef Krips in deze opvoering revanche nam op de voorstellingen van 1949 (die gedirigeerd werden door Paul Pella) belasten zich om welke redenen dan ook met 'n blaam waarvoor ik hen niet te feliciteren heb. Het is niet nobel iemand te slaan die buiten gevecht raakt en zich niet verdedigen kan. Ik wens aan zulke praktijken niet mee te doen met een zwijgen dat mij tot medeplichtige zou maken aan een lelijke daad en ik hoop dat Paul Pella in deze woorden enige vergoeding zal vinden voor de smaad die hij te slikken heeft na de botte bejegening welke hem door een geforceerd ontslag hier, in zijn tweede vaderland, reeds werd aangedaan.
Neen, deze reprise van Fidelio, waarmee de Ned. Opera haar nieuwe seizoen opende, verdient in geen enkel opzicht de naam van revanche. Zij was niet goed en niet slecht, maar doorlopend 't een en 't ander. Vanaf het Wilhelmus, dat voorafging, sjokten de strijkers juist genoeg (een tiende seconde) achter de blazers aan om het ensemble te devalueren, en deze uitmiddelpuntigheid, welke aan het musiceren iets dilettantisch geeft, heeft zich in de loop van de avond ettelijke malen herhaald. Soms was dat komisch (in verschillende vlugge unisono's b.v.), soms ergerlijk, zoals in 't koor der gevangenen, dat gevaarlijk slingerde, op kapseizen af. Het verbaasde me dat Krips dat bengelen niet merkte en niet wist te verhelpen. Wat er verongelukte in de toegejubelde Derde Leonore-ouverture heeft hij even goed gehoord als ik, en waarschijnlijk veel beter. Ter ere van de orkestleden der Opera worde gezegd dat die slippers niet gebeurden wegens gebrek aan techniek, maar voortkwamen uit nerveuze overspannenheid, consequentie van het inferioriteitscomplex dat de critiek hun pleegt in te boezemen zodra zij niet spelen onder leiding ener geaccrediteerde beroemdheid.
Er waren uitstekende praestaties (de orkestrale introductie van Mir ist so wunderbar; de hoorn-solo in de aria Abscheulicher, wo eilst du hin?; verschillende solo-passages van hobo of clarinet, etc.) en wijl ik de accidenten wijt aan Krips, schrijf ik gaarne (hoewel met minder zekerheid) het geslaagde op zijn rekening. Maar de algemene kwaliteit der opvoering van 1952 overtrof niet die van 1949. Op Corry van Beckum na, een zangerige, maar ietwat aangeleerde Marzelline, en Paul Gorin, een goedige, zalvende Minister, was de bezetting der rollen dezelfde, ook de décors, ook de regie, en niemand scheen mij vooruitgegaan. De Derde Leonore-ouverture kwam weer na het tweede tafereel, waar zij niet thuis hoort omdat ze precies recapituleert met het orkest, wat wij even te voren doorleefden op het toneel. Deze geniale ongerijmdheid kon Mahler zich veroorloven, doch niemand anders, en voor ieder die hem copieerde gold het spreekwoord: Quod licet Jovi, non licet bovi: wat Jupiter mag, mag nog geen os.
In 1949 wist ik niet bij wie de fout lag (bij de regisseur Van der Vies of bij Pella) van een academisme, een schoolsheid, een onechtheid, welke de poignantste, de naïefste, de hartstochtelijkste accenten van Beethoven neutraliseerden tot schablone en onnatuur. Ik vermoedde dat beiden in gelijke mate schuldig waren aan een euvel dat Fidelio bezwaart met een nevel van verveling. Vandaag weet ik het evenmin. Is het Krips of is het Van der Vies, die alles wat op het toneel gesproken en gezongen werd, had gestileerd in hetgeen wij vroeger noemden ‘boekentaal’?
Zo klonk het nu en toen.
Wanneer billijk bij ons nog billijk is, dan heeft Pella, in plaats van nieuwe schimpscheuten te ontvangen, eer aanspraak op de vergoeding welke hem vergund leek toen voor het vorig festival een reprise werd aangekondigd van Philomela.
Tegelijk hadden we daarmee de zestigste verjaardag kunnen vieren van Hendrik Andriessen. Wat eveneens billijk zou zijn.