Muziek uit Polen
Om onverklaarbare redenen (want films als Moessorgsky en Het grote Concert komen door) vernemen wij sinds ettelijke jaren zo goed als niets van de musici die behoren tot het gebied achter het ijzeren gordijn. Schuwen zij ons of mijden wij hen? Ik weet 't niet. Maar het is een vraag welke misschien antwoord verdient, waarom eminente kunstenaars uit Oost-Europa, wanneer zij in de buurt onzer grenzen vertoeven, ze nimmer overschrijden.
Voor een enkele avond, die mij te kort scheen, is deze afzondering verbroken op instigatie der Vereniging Nederland-Polen, en wij danken aan haar kloeke ondernemingsgeest in de eerste plaats de kennismaking met een buitengewoon dirigent, Zdzislaw Gorzynski, wiens naam hier bijna onbekend bleef, ofschoon zijn prestaties de beste evenaren. Gorzynski, geschoold te Wenen, tijdens de oude monarchie, door Franz Schalk, leerling en ijveraar van Bruckner, mag gerust gerangschikt worden naast de meesters in zijn vak. Regelmatig alle graden doorlopend, (sinds 1936 dirigent van het Radio-orkest te Warschau, sinds 1949 directeur der Opera aldaar) rijpte hij geleidelijk tot een technicus van de hoogste orde en behield ondertussen de gereedheid zijner reflexen en de bezieling der jonge jaren. Zijn directie is sober, precies, exact, rhythmisch, levendig, vurig, zeer melodisch, zeer genuanceerd, in de grootste mate doeltreffend, boeiend, verrassend, persoonlijk, en zonder zelfzucht, zonder enig spoor van ijdel vertoon. Een waar kunstenaar. Het was verbazend merkwaardig hoe snel, hoe gevoelig en hoe juist het Rotterdams Philharmonisch Orkest waarmee hij werkte, op zijn leiding reageerde. Vijf stukken, die het waarschijnlijk nooit gezien had, werden gespeeld met een zekerheid, met een élan, met een toewijding alsof ze sedert jaren op het repertoire stonden, en enkele kleine, onvermijdelijke schommelingen uitgezonderd, lukte alles, ook het moeilijkste, in de perfectie. Voortdurend viel te bewonderen een warme montere glanzing en verscheidenheid in de klank, een tintelende sensitiviteit in de voordracht.
Het uitgevoerde programma bestreek een ruime eeuw der Poolse muziekgeschiedenis, van ongeveer 1840 tot heden. Stanislaw Moniuszko, (vertegenwoordigd met de ouverture en een sopraan-aria uit ‘Halka’ (de eerste nationale Poolse opera) is een romanticus in de stijl van Glinka, uit de aanvang der Slavische ontwaking, sterk beïnvloed (evenals Weber) door de overheersende muziek van Fransen en Italianen, maar met sommige eigen intonaties die men gaarne hoort, en gecomponeerd met een bekwaamheid welke men waardeert. Bij de aria hadden wij even tijd nodig om te wennen aan de stem van Lya Ziverts, naar onze begrippen te gemouilleerd, te fladderend, maar gaandeweg overtuigender ondanks dat ongewone coloriet. ‘De Steppe’, een symphonisch gedicht van Moniuszko's leerling Zygmunt Noskowski, begint prachtig in een typisch geïnstrumenteerde locale kleur van wijde, gedragen, zwevende, glinsterende accoorden en melodieën, welke doen denken aan een vroegtijdig impressionisme. Wanneer de beweging snel wordt, raken de muzikale ideeën ten achter en zakt de spanning. Doch ook het minder goede, hoewel uit de school van Liszt, behoudt zijn inheems accent. Met de Concert-ouverture van Karol Szymanowski, die studeerde bij Noskowski, zijn we nog een generatie verder. Het is een zeer eclatante, welgemaakte compositie. Zoals Pijper echter in zijn eerste symphonie Mahler dikwijls letterlijk citeert zo citeert Szymanowski in dat fonkelende stuk onophoudelijk Richard Strauss, en al getuigt een dergelijke technische gelijkwaardigheid zonder twijfel van een actuele, ongemeen vruchtbare cultuur, zulk een werk is eigenlijk toch onaanvaardbaar onder de gezichtshoek van nationale kunst, en wegens zijn voorbeeld eer gevaarlijk dan bevorderlijk.
De meest onafhankelijke Poolse componist op Gorzynski's programma scheen mij Andrzej Panufnik in zijn vierdelige Sinfonia Rustica, daterend uit het heden, en welker ondertitels (con tenerezza; con grazia; con espressione; con vigore) reeds kenmerkend zijn. Vanaf haar aanhef is deze muziek herkenbaar onder honderden en niettemin klinkt zij vertrouwder dan vele der composities welke sedert veertig jaar gebaseerd werden op het moderne accoord. Voor een van de voornaamste problemen die de tegenwoordige componist ontmoet, - het combineren, het equilibreren van intellectualisme en emotiviteit, van verstand en gevoel, - vond Panufnik een oplossing, en als zijn sensibiliteit beweeglijker was, actiever, zou ik niet aarzelen te zeggen dat hij de eindelijke uitweg ontdekte. Om deze definitief te bereiken heeft hij slechts een weinig meer vrijheid van inventie nodig en lenigheid van fantasie. Ik kreeg de indruk dat zijn figuratieve verbeelding, tegen een rijke en originele orkestrale achtergrond, tegelijk te rhapsodisch en te uniform arbeidt. Zijn thema's, alle ontleend of verwant aan het volkslied, ontwikkelen zich nauwelijks in de mogelijke lijnen der gegeven emotie en staan meestal stil. Dit stagneren is vermoedelijk een laatste relict van het intellectualistische stadium, en Panufnik (geb. 1914) is stellig begaafd genoeg om het volkomen te verwijderen.
Het zou zeer wenselijk zijn dat zo practische en leerzame verbindingspogingen als die waarvan de Vereniging Nederland-Polen het initiatief nam, worden herhaald en voortgezet door andere naties aan beide zijden van de barrière. Ook door ons. Vooral door ons. Een festival waar een tiental dirigenten van Gorzynski's kwaliteit de muziek presenteren van vier generaties uit verschillende landen, zou vast en zeker niet minder interessant blijken en niet minder succes hebben dan de festivals die naar de gebruikelijke, rommelige methode worden ingericht. Wanneer ik een autoriteit als prof. dr E. Reeser geloven mag, die, vollediger gedocumenteerd dan wie ook, ‘Een eeuw Nederlandse Muziek’ beschreef, zouden wij zulk een vergelijkende proef niet erger behoeven te duchten dan de Polen, ondanks de slechte reputatie welke dat tijdperk aankleeft. In elk geval zou een dergelijk examen de zelfkennis van iedere natie verhelderen en haar zelfbewustwording vergemakkelijken.
Nog een ander initiatief der Vereniging Nederland-Polen lijkt mij navolgenswaard. Zij geeft een tijdschrift uit waarin de hedendaagse Poolse componisten zeer zakelijk en met grote vrijmoedigheid worden becritiseerd. Van een gelijksoortige werkwijze zou onze muziek profijt trekken, in het buitenland en hier.