Rapport over de Kunstmaand
Vorige zomer, toen de Kunstmaand Amsterdam haar muzikale zending begon in Ons Huis, te midden van de Jordaan, verzamelde zij een kring om zich heen van plus minus drieduizend hoorders. In dit tweede jaar harer werkzaamheid, waarvan het centrum werd verlegd naar de Bach-zaal, in 't Zuidelijke deel der stad, steeg het getal aanhangers tot de reeds imponerende som van zevenduizend vijfhonderd. Om een geheel exact idee te geven van de attractie welke de soort van muziek die de oprichters bedoelden te propageren, momenteel uitoefent op het Amsterdamse publiek, moet het laatste cijfer worden verminderd met ongeveer tweeduizend bezoekers van Don Pasquale en het Ballet der Lage Landen. Men komt dan tot een netto aantal van vijfduizend vijfhonderd volgelingen ener kunst, welke door haar loutere wezen de mensen trekt die haar verkiezen. Onder verschillende gezichtshoeken is dit resultaat opmerkelijk. Het aantal dergenen die sympathiseren met de vrij strenge beginselen der Kunstmaand, verdubbelde ongeveer binnen het jaar. Hun percentage op het totaal der muzieklievende bevolking van de hoofdstad is vergelijkenderwijze behoorlijk, en alle verhoudingen in acht genomen bemoedigend. Er waren geen doorslaande teleurstellingen. Wijl elk dezer bevindingen een gunstige indicatie behelst, kan met reden verwacht worden dat het belang van en voor de concerten der Kunstmaand zich zal ontwikkelen in stijgende lijn.
De artistieke uitslag is even voordelig geweest als de commerciële en veroorlooft gelijke positieve verwachtingen. De deelnemers (voorlopig een kleine minderheid), die alle uitvoeringen hebben bijgewoond, konden kennis maken met vier solo-concerten van Mozart, welke zeer zelden of nooit voorkomen op de programma's der gevestigde orkesten. Eén er van, het concert voor clarinet, - verrukkelijk, misschien onovertrefbaar gespeeld door Jolle Huckriede, - moet gerekend worden tot het volmaaktste, in alle opzichten bewonderenswaardige, dat Mozart tijdens zijn meest hemelse uren heeft gecomponeerd. Het is onbegrijpelijk hoe bijna niemand dit volstrekt zuivere meesterwerk kent, en al had de Kunstmaand niets op haar actief dan de onthulling dezer schatten van de adorabelste melodie, daarmee zou zij haar noodzakelijkheid hebben aangetoond. De andere drie, een concert voor fluit (voorgedragen door Hubert Bahrwaser), een concert voor hoorn (solist Piet Schijf), een concert voor fagot (met fijne wisselingen tussen lyriek en humor gespeeld door Tom de Klerk), waren minder overrompelend, maar behoren toch tot de goede Mozarts (het Adagio uit het fluitconcert in g is magnifiek) en reeds het feit deze levenskrachtige werken te hebben naar voren gebracht, is een verdienste. Daarenboven een nuttige aanduiding voor de dirigenten der gevestigde orkesten. Het wordt tijd dat er een einde komt aan de eentonige hegemonie van de solisten op piano, viool en violoncel.
Onder de uitvoeringen die zich in de herinnering prentten wegens een bijzonder karakter, moet voorts genoemd worden het optreden van G.E.W.A., het mannenkoor der Gemeente-Electriciteit, als ik me niet vergis. Wanneer deze zangers muziek maken welke gecomponeerd is met inachtneming der speciale regels, welke voortvloeien uit de eigenaardigheden van mannenstemmen, mag dit koor geprezen worden als een der beste van het land. Ik vond deze regels niet doelmatig waargenomen in de bewerkingen der Valerius-liederen van G.E.W.A.'s dirigent, Joep Schreurs. Hij isoleert teveel de eerste tenoren en de tweede tenoren leidt hij te dicht naar de ligging der baritons, waardoor de gezamenlijke klank te grauw, te zwaar en onevenwichtig wordt. Maar ‘Herwonnen Paradijs’ van Kees Kef, op tekst van Marsman, is voor mij een ontdekking geweest. Bij deze indrukwekkende compositie in moderne stijl, prachtig gezongen, rijst uit de woorden een melodische harmonie op, zó intiem verstrengeld met het vers, dat zij als een fantasmagorische projectie aandoet van de poëzie. De expressie en de techniek van dit stuk, zeer atmosferisch, als 't ware orkestraal, buitengewoon genuanceerd, zijn beide meesterlijk, en getuigen van een diepe, originele, visie. Op een ander gebied der uitdrukking (de fantasie in de scherts) luisterde ik met dezelfde bewondering naar ‘Deuntje’ van Jac. Kort, op tekst van Vondel, en naar Lex van Delden's ‘Zingende soldaten’, op tekst van Nijhoff.
Ook het programma van Erna Spoorenberg had momenten die zich griften in 't geheugen. Het was als liederen-zangeres dat zij enkele jaren geleden me voor 't eerst getroffen had, en pas op haar Kunstmaand-concert (met de aria uit Debussy's L'Enfant Prodigue, met de Berceuse van Diepenbrock) gaven haar stem en haar voordracht mij emoties van hetzelfde gehalte. Op deze avond echter culmineerde de muziek niet in het lyrisme, doch, wat uiterst zeldzaam is, in de humor. Wij danken deze ongewone ondervinding aan het Galant Kwartet, vier geestige, verbluffende pirouetten die Jan Mul expresselijk verzon voor de Kunstmaand. Grappen zijn niet dikwijls onbetaalbaar, en vooral niet in muziek die altijd nog het duurste is van alle geluid. Wat Mul daar componeerde, ging alle prijs te boven, en dat muzikale niemandalletjes onwaardeerbaar zijn, gebeurt niet driemaal in een eeuw.
De overige nieuwe of weinig bekende composities hebben niet uitgeblonken door eigenschappen waarvoor men tijdens het luisteren alles vergeet, behalve de geschonken vreugde en haar oorsprong. Zeer gaarne zou ik Geza Frid eens om iets anders roemen dan zijn handige ambacht en zijn coulante gedachtenvlucht. Maar hij geeft me niet de kans. Zijn ‘Concert voor piano en koor’, op de openingsavond uitgevoerd door de auteur en het ensemble van Felix de Nobel, laboreert aan een kwieke oppervlakkigheid, welke niet alleen ik hem verwijt, en die hij met een greintje zelfcritiek zou kunnen ontwijken. Het Divertimento van Marius Flothuis (uitstekend gespeeld door het Amsterdams Kamermuziek Gezelschap) is een degelijk, welklinkend stuk, doch wekt voortdurend associaties aan denkvormen van vroegere meesters en klanksymbolen van weleer, welker verjonging en persoonlijke toe-eigening hem, ondanks moderne sonoriteiten, niet gelukt. Een sonnet, op tekst van Campert, gezongen door het koor van De Nobel, werd pas werkelijk goed bij de slotaccoorden. De rest was conventionele aanloop. Drie kleine koren, gevoelig voorgedragen door het dameskoor Femina van Leida Hulscher, blijven juist op de grens waar muziek niet helemaal boeit en ook niet helemaal loslaat. Het schijnt me dat Flothuis meestal te haastig werkt en met te weinig contrôle om de gesignaleerde tekorten te vermijden, en dit is jammer, want hij heeft talent. Frank Martin eveneens, in de ‘8 Préludes’ voor piano (uit 1948), met blijkbare instemming gespeeld door Luctor Ponse, bezorgde mij wederom een desillusie. De psychische situaties welke deze preludiën suggereren, zijn niet van eigen vinding. Het thematische, rhythmische, harmonische materiaal dat Martin gebruikt, bezit van nature geen verrassende elementen en verkrijgt die ook niet door de verwerking. Een strijkkwartet van Joseph Kaminsky (voortreffelijk gepresenteerd door het Nieuw Hollands Strijkkwartet)
bekoorde wegens de grote verscheidenheid van fantasie en inventie, doch stelde teleur wegens de kortademigheid en de verbrokkeling der structuur. Ten slotte kan met volle waardering vermeld worden De Schalmei, een koor van Oscar van Hemel, op tekst van Slauerhoff, uitmuntend gezongen door het ensemble van De Nobel. In haar onderdelen en in haar geheel is deze compositie een treffer, en van volkomen gaafheid.
Wie bovenstaande opsomming (waarvan niet alles duurzaam is, maar alles de aandacht waard) wil vergelijken met hetgeen er over een gans jaar aan hele of halve noviteiten te horen valt bij de gewone concert-ondernemingen van het land, zal moeten erkennen dat hier de oogst van één maand in qualiteit en quantiteit de verrichtingen aanzienlijk overtreft.
Onder de solisten was, evenmin als vorige keer, een ontdekking te noteren. Daargelaten Theo Bruins (maar diens faam is reeds geconsolideerd), ontbrak de generatie van omstreeks 1930. Wegens het onaannemelijke harer afwezigheid en wegens haar onmisbaarheid, moet zij worden uitgevonden. Er mankeerden ook verscheidene componisten. Ik noem slechts Dresden, Bosmans, Escher, Henkemans, Ruyneman, Andriessen. Sommige afgezaagde nummers van verschillende programma's hadden vervangen kunnen worden door Nederlandse muziek, en zonder overdreven risico. Het is te hopen dat de organisatoren van de Kunstmaand de radius hunner belangstelling verruimen.
Vermoedelijk omdat de omstandigheden van een uit diverse oorden samengeroepen orkest en gebrek aan repetitie-tijd, hen remden, hebben de twee dirigenten der Kunstmaand (Bertus van Lier en Anton Kersjes) hun mogelijkheden slechts ten dele kunnen verwezenlijken. Ten overvloede verbaasde mij bij de een en bij de ander een te duidelijk gevolgde neiging tot conformisme in opvatting en gebaar. Dit manco echter is misschien nog te wijten aan de voorzichtigheid waartoe een geïmproviseerd ensemble hen noodzaakte. In ieder geval moet de orkestrale sector van de Kunstmaand doelmatiger worden geordend om artistieke resultaten te verkrijgen welke meer dan ten halve bevredigen.
Enkele concerten, die samenvielen met prevalerende uitvoeringen van het Holland Festival, heb ik moeten overslaan. Soms tot mijn spijt. Ik had b.v. gaarne Diepenbrock's Carmen Saeculare gehoord van het Collegium Musicum, dat gedirigeerd wordt door Toon Vranken. Uitgezonderd dit zeldzame werk geloof ik niet, dat ik iets van intrinsieke waarde heb gemist. Het concert voor vier piano's, dat Bach arrangeerde naar Vivaldi om zich te oefenen, is mij ontgaan. Ik betreur het enkel, omdat ik Karel Mengelberg niet zag als dirigent. Want zo'n overmatig vergroot stuk is alleen bruikbaar om de Italiaanse afstamming te bewijzen van een meester die te uitsluitend gevierd wordt als Duits. En dat de Bachzaal, die o.a. bij het Piano-trio van Pijper niet half gevuld was, voor de eerste maal te klein bleek bij een copie van Bach, mag geenszins beschouwd worden als een symptoom van juiste oriëntatie der publieke gezindheid. Daar ook kan de Kunstmaand veel verbeteren en zich onderscheiden in de toekomst.