Koninklijke Militaire Kapel
Het was een origineel idee om naast de roemruchte, met lauweren overladen orkesten, ook De Koninklijke Militaire Kapel te betrekken in de parnassische manifestaties van het Holland Festival.
Zoals gij weet of misschien niet weet, verschilt een militair orkest tegenwoordig alleen maar van een civiel orkest door de vorm der klederdracht en door de afwezigheid van strijk-instrumenten, uitgezonderd de contrabassen. Verschil in de eigenschappen die een mens nodig heeft om toegelaten te worden tot de intimiteit der Muzen, bestaat sinds lang niet meer. In ieder geval niet bij het Haagse corps. Met de beste oren van de wereld zou iemand op het punt van kunst geen onderscheid kunnen maken, geen rangorde kunnen bepalen tussen een trompettist, clarinettist, hoboïst, etc. van de Kon. Militaire Kapel en hun collega's in burger. Als ik me niet vergis heet een militair orkest vandaag nog kortweg ‘de muziek’ en de volksmond heeft altijd gelijk. Daarom vlaste ik al dagen tevoren op het concert der Kapel van Kapt. Rocus van Yperen. ‘Een goed soldaat heeft een groot kinderhart’, zoals kapt.-dichter M. Nijhoff schreef, en het is elkeen bekend hoe ‘de muziek’ duizendmaal sneller dan wat ook, een straat waar zij uit de verte aankomt kan zetten in een gloeiing die door geen Rembrandt en door geen andere zon wordt overtroffen.
Al vlassend hoopte ik natuurlijk dat er iets van die gloed, van die open lucht, die bolle wind, die wapperende accoorden en melodieën, die verende rhythmen zou zijn overgevaren in de componisten, tot wie sinds enige tijd is doorgedrongen dat ‘het blaasorkest’ hun belangstelling verdient, gelijk men pleegt te zeggen, en uit wier werken Kapt. Rocus van Yperen een programma had opgesteld dat te dromen gaf. Het bevatte vijf nog niet gehoorde dingen: Een ‘Spiel für Blasorchester’ van Ernst Toch, een ‘Symphonie in Bes’ van Paul Hindemith, een ‘Legend’ van Paul Creston, een ‘Concert voor altsaxofoon’ van Henk Badings, plus een ‘Athletic-Festival March’ van Prokofjef. Daarbij het ‘Concerto voor piano en harmonie-orkest’ van Strawinsky.
Dat geeft te dromen, nietwaar? Te dromen, hoe een der honderden serieuze, nette componisten van de huidige aardkloot eens uit de band zou kunnen springen als hij voor 'n keer ongewoon materiaal onder handen krijgt. Te dromen, hoe hij zijn bestudeerd mom van belegen contrapuntist voor één keer ten minste zou kunnen afleggen, zou ophouden met het maken van stramme strijkages voor het bleke spook van ‘de strenge stijl’, de fuga en de dubbel-fuga, de geleerde en verstijfde eleganties van ‘de vorm’, de traditie, de dressuur! Te dromen, hoe hij de regels, de citaten, de referenties overboord gooit en er op uit trekt als ware het vacantie.
Maar wee mij voor de zoveelste maal. De componisten vergaten wat de maatschappelijke functie is van ‘de muziek’. Zij sloten haar op tussen zes muren zonder vensters, in plaats van hun eigen boeien te verbreken. Uitgezonderd Prokofjef, die in 't andere uiterste verviel en een klassieke mars componeerde, brillant, doch waarbij hij vergat Prokofjef te zijn. De rest van alles wat men hoorde, had gespeeld kunnen worden op onverschillig welk podium van de twee halfronden. Alles leek op elkaar en op gewichtige tractaten. Het was nauwelijks te harden met de zee achter zich en de sikkel van de maan tegen de paarlemoeren einder.
Wat hielp het dat Badings beter instrumenteert dan Hindemith, die van 't begin tot 't slot met de twee zware contrabastuba's geen raad weet en ze als een loden ballast hangt aan een allesbehalve lichtvoetige compositie? Badings heeft in dat concert voor altsaxofoon even weinig fantasie als Hindemith in zijn symphonie, en die hij heeft bewandelt de bekende weg. Sergt.-muzikant A. Bosch speelde zijn moeilijke solo met feilloze zekerheid en edele toon. Daaraan lag het niet dat het stuk niet pakken kon en niet vlotten wilde. Dat Creston en Toch niets hadden om hen te signaleren, lag ook niet aan de dirigent!
De duidelijkste physionomie vertoonde nog Strawinsky ondanks al wat hij in dit werk (van 1923) reeds ontleende aan de achttiende eeuw, aan Bach en Händel. Zo iets moest bij de wet verboden zijn gelijk smokkel en valsheid in geschrifte. Als 't mij mogelijk was over zulke consideraties onbekommerd heen te stappen, zou ik voluit bewonderd hebben. Het orkest, - pardon, de Kon. Militaire Kapel - deed prachtige dingen, even nobel van klank, even exact van verhouding in de twee expressieve largo's als in de acrobatische allegro's. Lia Palla, een onzer beste pianisten, heeft de zeer virtuoze pagina's der snelle delen van dit concerto volmaakt in de vingers. De cadens van 't tweede deel kwam uit haar hart en werd zangerig als een mooi gedicht.