De Merlijn van Pijper
Het is vreemd dat Pijper, die gedurende lange tijd aan de muziek de macht ontzegde om ‘buiten-muzikale’ dingen te verklanken, in zijn laatste levensjaren een paar begrippen bij het compositorisch ambacht betrokken heeft, welker samenhang met de kunst der tonen nauwelijks gunstiger geacht kan worden dan een los en willekeurig bijvoegsel. Terwijl hij zijn tweede opera Merlijn schreef, die hij onvoltooid achterliet, schijnt de astrologie en een sector van de Kabbala (de symboliek, de mystiek der getallen) een doorslaande invloed bij hem uitgeoefend te hebben op de functies waarmee een musicus concipieert. Merlijn moest twaalf taferelen tellen, verdeeld in drie bedrijven van elk vier episoden. Ieder der taferelen stond in een teken van de Dierenriem en zij volgden elkaar in de gebruikelijke astronomische rangorde (Ram, Stier, Tweelingen, etc.) met behoud van hun astrologische, esoterische zin. Elke groep van vier taferelen symboliseerde daarenboven de elementen Vuur, Aarde, Lucht en Water. De tekens van de Dierenriem bepaalden de toonsoorten (Ram is e groot) en de structuur der taferelen werd afgemeten in onderlinge verhoudingen van cijfers. De vierde episode b.v., spelend in de Kreeft (terugloping naar het verleden) bevat 365 maten, zoveel dagen als er in een jaar gaan, met toevoeging ener maat rust voor het schrikkeljaar. En 't schijnt dat Pijper nog verschillende andere vernuftige complicaties verzon om zich de arbeid te verzwaren of te verlichten.
Het vreemdste is dat wij niets bemerkt hebben van deze ingewikkeldheden onder het luisteren naar die occultistische Merlijn, waarvan de Rotterdamse afdeling der Kon. Ned. Toonkunstenaars Vereniging op Zaterdag 7 Juni de première gaf in concertvorm. Ik geloof zelfs dat wij er niets van geweten noch gegist zouden hebben als dr J. Daniskas, die in ‘Mens en Melodie’ een grondige analyse publiceerde van de partituur, zich had beperkt tot de enkel-muzikale gegevens en de onthulling van Pijpers irreële ondergronden bewaard had voor zichzelf. Een dergelijke onnaspeurbaarheid van het versluierde vakgeheim getuigt zonder twijfel van buitengewone technische vermogens. Men constateert met verwondering dat de stroom der muziek, zo streng geleid, zo eng gekanaliseerd, toch nog vrij en onbedwongen vloeit. Maar tevens brengt die onmerkbaarheid der verborgen factoren de hoorder in een zonderlinge verwarring. Gaandeweg immers, te weinig of geen enkel onderscheid ontdekkend tussen Ram, Stier en Tweelingen, tussen Leeuw en Maagd, vraagt hij zich af: Waartoe diende zoveel discipline en geslotenheid? En ten laatste: Waarom had zoveel zelftucht en zo menigvoudig mysterie zulk een geringe uitwerking op de gang der zaken, op hun verschijning en bovendien op de uiting hunner essens, de expressie? Want als niemand zal durven beweren dat Pijpers Merlijn zonder expressie is, niemand ook, dunkt me, zal kunnen ontkennen dat de expressie van Merlijn zich ontwikkelt in te eenvormige banen. Het orkestbeeld, altijd magistraal, boeiend, en, in abstracto beschouwd, perfect, wisselt zelden. Het is bijna onophoudelijk compleet. Het globale accent, zeer pakkend, cirkelt bijna onveranderlijk rondom een pool van woelende onrust, heftige, ongedurige bewogenheid. Het algemene coloriet kan worden aangeduid als fosforiserende gloed in sombere, donkere nuances. Ook de hoofdpersonen, Merlijn de Tovenaar, de fee Viviane, koning Arthur en de vele overigen, blijken ternauwernood gedifferentieerd. Zij kregen geen typischer relief dan de kleur hunner stem en Pijper schijnt met voorbedachte rade de beschikbare middelen tot plastische individualisering van een karakter te hebben vermeden. Als 't ware in hypnotische toestand drijven zij mee op de staag wervelende golven van accoorden, thema's en rhythmen.
Ik huiver ervoor om bij zulk een opbouw die haast blindelings volbracht schijnt, een keus te doen, een mening te hebben. Plotseling immers knapt hij af, na een enorme, opjagende climax, en de rest werd stilte. Pijper kon het werk niet beëindigen, en ook Vestdijk, zijn librettist, bleef steken waar de componist stokte. Wij zullen dus nooit weten, hoe de onderbroken symphonie geëvolueerd zou hebben, en hoe het ongeschrevene ons uitzicht op het geschrevene had kunnen wijzigen.
Vermoedens zijn mogelijk, maar geen enkel bewijsbaar. Zoals de Merlijn echter begonnen was, en geduurd had, een onmetelijk uur lang (dat beduidt anderhalf jaar arbeid) en ophield, met die constante, heimelijke verbolgenheid, hortend, stotend, met die hijgende, zwoegende adem, vol verzwegen wrok, onder een benauwende, lichtloze, zwavelachtige lucht, zo kon Pijper onmogelijk doorgaan, en het kan niet anders of hij heeft dit gezien. Uit de data mag men afleiden, dat het niet de dood was welke zijn componeren stopzette, niet de ziekte, doch een hogere verhindering, waarbij hij machteloos stond. Het eerste bedrijf werd gecomponeerd van 1 Aug. 1940 tot 31 Juli 1941. Juist een jaar, de omloop door de Dierenriem. De laatste maat, op de helft van 't tweede, noteerde hij in '43. Hij had nog vier jaar voor zich. Doch de innerlijke horizon wilde niet opklaren. Wanneer hij terugblikte, zoals wij nu, kon hij zien hoeveel overvloediger, bezetener en bezittender, de Merlijn was dan Halewijn, hoeveel natuurlijker en brandender, ondanks de opgelegde kluisters. Een meesterstuk, vast en zeker, een meesterstuk nog in de duisterste uren, terwijl het hart veeg is en dor. Hoe dikwijls moet hij de uitweg gezocht hebben, die onvindbaar bleef!
Er was een moment dat niemand ooit vergeten zal die het bijwoonde: Het deeltje der minuut toen de hand van Eduard Flipse eensklaps verstramde in de ruimte, omdat te midden ener maat de hand van Pijper naar deze bladzijde niet was teruggekeerd. Men voelde instinctief dat zulk een stilstaande seconde aangreep, wijl alle vorige indrukken sterk genoeg waren geweest om zich te verzamelen in dat onbeweeglijk ogenblik. De hele uitvoering had de nobele kwaliteiten van een herdenking, een eerbetoon en een technisch uiterst verzorgde weergave. Gelijk Flipse een dermate ingewikkelde partituur domineert met verbluffend gemak, zou er misschien wel een ander dirigent te vinden zijn bij ons, maar geen tweede die zich met zoveel bezieling, hartstocht en congeniaal begrip overgeeft aan de muziek. De voorbereiding van Merlijn moet ontzaglijk veel moeite gekost hebben en tijd. Het Rotterdams orkest en alle solisten, zelfs de anonieme vazallen van het onstuimige slot-tafereel, waren bewonderenswaardig. Ik noem Caspar Broecheler omdat hij verreweg de zwaarste taak had en er zich kranig doorheen sloeg. Ik noem Corrie Bijster, Annie Hermes, Wiebe Drayer en Anton Eldering omdat zij na de buitensporige inspanning welke Merlijn van hen vergde, in het glorieuze Te Deum van Diepenbrock, waarmee de avond eindigde, het homogeenste, het zuiverst afgestemde, het ideaalste solo-kwartet vormden, dat ik sinds dagen van olim gehoord heb. Misschien kan alleen Flipse dat zo nauwkeurig afwikken. Maar hij bewees (ook met zijn koor) dat in Rotterdam meer kan dan hier in Amsterdam.
Ieder het zijne:
Bij de uitvoering van De Consul is Nel de Boer wegens ongesteldheid op 't nippertje vervangen door Toma Tadens, aan wie dus de lof toekomt welke de voordracht der secretaresse verdiende.
Deze wijziging was voor de microfoon bekend gemaakt met een te zachte stem om in de Studio te worden gehoord.