De Consul
Muziek van deze tijd
Na al wat er sinds 1 Maart 1950, datum der première te Philadelphia, geschreven is over The Consul, heeft de Vara het uitstekende idee gehad om de eerste grote opera waardoor Gian-Carlo Menotti wereldberoemd werd, radiophonisch ter uitvoering te brengen in concert-vorm. Wij kunnen ons nu een persoonlijk oordeel vormen betreffende een werk dat overal waar het vertoond is, de diepste indruk maakte op de hoorders, maar slechts een getemperde waardering vond (enkele uitzonderingen daargelaten) bij de critiek. Laat ik daarom direct zeggen dat zowel de tekst, eveneens van Menotti, als de muziek, mij sterk bewogen heeft en aangegrepen, hoewel een opera in een studio, en zonder toneel, onvermijdelijk de helft harer werkingsmiddelen verliest. Dat niettemin de intrinsieke bedoeling van de dichter-componist zo duidelijk en zo electriserend doorkwam, danken wij voornamelijk aan Eduard Flipse die het geheel leidde met een even zuiver instinct voor de dramatische, de lyrische, de muzikale als de algemeen-menselijke hoedanigheden, welke Menotti's partituur verheffen tot de rang der meesterstukken. Ook deze erkentenis moest mij van 't hart alvorens een onderzoek te beginnen naar de zin onzer indrukken.
Allereerst dan: Ziehier eindelijk weer een tragedie, een opera die niet speelt in de oudheid, niet in de mythologie, niet in de legende, niet in het sprookje, niet in de historie, niet in een of ander exotisch land, doch in onze eigen tijd, in onze onmiddellijke omgeving, in onze dichtste nabijheid. Wagner beweerde (ondanks de Figaro van Mozart, de Fidelio van Beethoven) dat er geen muziek te halen valt uit de rechtstreekse realiteit. Ofschoon hij zich vergiste, kreeg hij van iedereen gelijk. Behalve van Charpentier en zijn Louise. De tweede (na vijftig jaren!) die hem een zonneklaar dementi toedient is Menotti. Misschien zou ik nog Traviata kunnen noemen, Paljas en Cavalleria Rusticana; misschien nog Carmen. Maar deze vier spelen reeds op een afstand en in de romantiek; zij lopen niet door dezelfde straten, hebben niet dezelfde sensaties als wij, gewone mensen. En al tellen wij ze mee, toch mag men Menotti rekenen onder de zeer weinigen die de buitensporigste moeilijkheid welke een componist zich kan stellen - de dagelijkse atmosfeer als bron van inspiratie en ontroering - hebben aangedurfd en bevredigend (tot onze complete voldoening) hebben bedwongen.
Hier past een getrouwe samenvatting van De Consul.
Op een kamer ener ongenoemde stad van een ongenoemd land, wachten een jonge vrouw, een grootmoeder en een kind in de wieg, iemands terugkeer. Het is laat in de nacht. De vensters staan open. Uit een café van de straat dreint een verliefd Frans chanson. Plotseling komt John Sorel binnengestrompeld. Wij zullen niets over hem weten dan dat hij is ‘a lover of freedom’, en dat hij houdt van die jonge vrouw, Magda, van zijn oude moeder en zijn kind. Tijdens een verboden bijeenkomst is hij overvallen door de politie en kreeg een kogel. De vrouwen verplegen de wonde en verbergen John op de zolder. Met een bons tegen de deur verschijnt een Geheim Agent en twee dienders in burger. Verhoor. Huiszoeking. John wordt niet ontdekt. Maar zijn laatste kans is de vlucht. Over de grens. Met zijn vrouw spreekt hij af dat zij hulp zal vragen op het Consulaat en dat er een ruit zal worden ingegooid als er nieuws is. De innerlijke tonaliteit der muziek bij deze scènes ligt besloten in de woorden der grootmoeder: ‘Oh, God! How long must women cry over man's destiny?’ En in de tekst van 't afscheid: ‘Now, o lips, say good-bye. The word must be said, but the heart must not heed.’
De volgende morgen in de wachtkamer van het Consulaat. De machtige Consul zelf (evenals sommige figuren van Kafka) zullen wij niet zien. Enkel zijn secretaresse, die de formulieren uitdeelt, welke moeten worden ingevuld. Altijd nieuwe formulieren. Het resultaat is nooit voor vandaag, altijd voor later. Die dag zijn er vijf aanvragers om een visum. Elk vertelt een geschiedenis. Allen, ook Magda, worden afgescheept door de onverbiddelijke secretaresse, tweede symbool van een harteloos bestuur in de trant van Kafka. De lucht der wachtkamer is getypeerd door een steppend refreintje zoals er over de hele wereld ronddolen in elk brein. De tekst van het quintet, waarmee de scène sluit, geeft de grondtoon der stemming: ‘In endless waiting-rooms the hour stands still. The light goes pale and thin, the heart is dead. We wait for ever. The answer comes to late or death to soon. Oh, give us back the earth and make us free. It is God's gift to me. Oh, let all flags be burned and guilt be shared.’
Tweede bedrijf, een maand hierna, in de kamer der Sorel's. Avond. Niets is veranderd. Uit het café klinkt hetzelfde Franse chanson. Geen nieuws van John, en Magda ten einde raad. Het kindje is ziek. Grootmoeder probeert het op te monteren met malle wijsjes. Zij zingt een wiegeliedje. In een visioen ziet Magda haar man, gewond en bebloed. Samen voeren zij een schrijnend gesprek. Er wordt een ruit ingeworpen. Bijna tegelijk verschijnt de Geheime Agent. Hij belooft Magda hulp in ruil voor de adressen van Johns kameraden. Zij jaagt hem weg. Dan komt de glazenmaker vertellen dat John nog in de bergen zwerft. Terwijl zij overleggen wat te doen, sterft het kindje zonder een zucht. Ook de grootmoeder is gebroken. Aller leed dringt samen in de eerst elegische, dan tragische intonaties van een zeer poignant orkestraal tussenspel.
Zonder onderbreking gaan wij over naar het Consulaat en zijn steppend refreintje. Dezelfde sollicitanten. Een hunner beweert een beroemd tovenaar (‘magician’) te zijn. Omdat hij geen papieren heeft, zal hij de Secretaresse zijn identiteit bewijzen door zijn kunst. Hij is zeer geestig, komiek, sarcastisch en beminnelijk. Om te beginnen goochelt hij een duif uit zijn handschoen. Dan gaat hij ieder der bezoekers beurtelings hypnotiseren. Hij suggereert hun een prachtige balzaal. ‘How you'd love to dance with your loved one!’ En elk begint te dansen met een geliefde, die onbereikbaar is. Op een simpele muziek, zo onbeschrijfbaar liefelijk dat ik in dit soort als punten van vergelijking niets ken dan het Menuet uit Don Juan en het Chinese Paviljoen uit Mahler's Lied von der Erde. Zij duurt lang genoeg om de illusie te scheppen ener gelukkige wereld. Wanneer de Secretaresse die betovering verbreekt en Magda wederom papieren vraagt, vaart de opgejaagde vrouw uit in een lyrische klacht: To this we've come: that men withhold the world from men. No ship nor shore for him who drowns at sea. No home nor grave for him who dies on land. To this we've come: that man be born a stranger upon God's earth, that he be hunted without the hope of refuge.’ Na een dramatische imprecatie tegen Consul en Secretaresse culmineert haar zang in een profetische vervoering: ‘Oh! the day will come, I know, when our hearts aflame will burn your paper chains.’ Uitgeput waggelt zij terug naar haar plaats. Zij wordt aangeroepen door de Secretaresse: ‘De Consul heeft een gewichtig bezoeker. Zodra hij weg is kunt u hem spreken. Ik geloof dat hij juist weggaat.’ Achter het glazen paneel der deur ziet men de sinistere schaduwen van twee mannen minzaam afscheid nemen. Uit de geopende deur komt de Geheime Agent, en Magda valt in zwijm.
Derde bedrijf. Kort, klagend voorspel, lento doloroso. Enkele dagen later en weer op 't Consulaat. Magda wordt opnieuw afgewimpeld. Een der sollicitanten echter krijgt haar visum, en samen met de Secretaresse zingen zij fluisterend een duet van spokige, griezelend-broze onwezenlijkheid: ‘De zeeën kunnen droog en de zon koud worden but one must have one's papers.’ Onderwijl rent de glazenmaker binnen, op zoek naar Magda. Haastig verwittigt hij haar dat 't John niet lukte de grens over te steken, dat hij hoorde van het dode kind, de gestorven moeder, en terug wil naar zijn vrouw. Dit kan niet, dit mag niet. Magda schrijft hem een briefje dat hem zal tegenhouden. Good-bye zeggen haar lippen. Als zij hopeloos wegsnelt, heeft zelfs de Secretaresse een neiging tot meelij. De avond daalt en 't is sluitingsuur. Opeens rent John de hall binnen met een geweer in de hand. Hij vraagt toevlucht. Buiten hoort men blaffende commando's. De Geheime Agent en zijn twee dienders stormen op. De Secretaresse doet volgens de reglementen een kleine poging tot verzet, maar John, murw geworden, laat zich ‘vrijwillig’ meenemen, en men belooft hem dat hij zijn vrouw zal kunnen opbellen in 't hoofdkwartier.
Een verscheurende orkestrale klaagzang, gevolgd door een langzame, trieste militaire mars, leiden naar het laatste toneel. Magda, geheel ontzind, is alleen in haar donkere, lege kamer. Al slaapwandelend stopt zij met kleren de spleten dicht van de deur, mompelend ‘I never meant to do this. Forgive me, John. Oh, God, forgive me.’ Zij gaat zitten, sluiert zich met de sjaal der oude moeder en draait een kraantje open dat men hoort suizen uit wonderlijk gemengelde klanken van het orkest. Een wand der kamer verdwijnt, waarachter alle figuren van het drama opdoemen, zoals Magda ze gekend heeft. Op de melodie van de militaire mars zingen de bezoekers van het Consulaat: ‘Lo, Death's frontiers are open. All aboard!’ Eerst heel zacht. Eensklaps opschreeuwend: ‘Horizons! Horizons! There's no guard to bribe or beg. Death's frontiers are free.’ Opeens treedt de tovenaar naar voren en roept ‘Choose your partner. The dance is on.’ In 't tempo van een valse lente, deels orkestraal, deels gezongen, ontwikkelt zich rondom Magda een wals, half-schimmig, half-plechtig, vriendelijk, strelend, teder, verrukkelijk. De verschillende fasen van Magda's zieltoging worden tijdens de dans uitgebeeld met de intuïtie van een psycholoog. Als haar bewustzijn wegschemert, verzinken de figuren, fluisterend ‘Horizons! Horizons’. Er is niets meer hoorbaar dan het kreunen van haar adem. Plotseling ratelt driemaal de telefoon. Zij luistert nog, strekt even de hand uit en kruiselings valt zij slap over haar stoel. Haar laatste gedachte wordt vertolkt door het orkest. Het is de melodie van de woorden: ‘Oh! the day will come, I know, when our hearts aflame will burn your paper chains.’
Wie van 't vak is, kan meten hoeveel bewondering, verbazing, verrassing Gian-Carlo Menotti verdient voor de nooit falende trefzekerheid, waarmee zulke schijnbaar onlyrische situaties zijn getransformeerd in muziek. En wie zich bovendien herinneren wil hoeveel honderden opera's er de laatste veertig jaren mislukt zijn na een ephemeer bestaan, en begraven bleven onder stapels kransen, zal de opkomst weten te waarderen van de eerste componist na Puccini, die de dramaturgische fantasie en de emotionele macht bezit der grote meesters. De nette collega's van de fuga en de sonate-vorm zijn altijd jaloers geweest op Puccini. Er is veel kans dat zoiets weer gebeurt met Menotti, want ieder die zich sinds een kwart eeuw met een opera op de planken gepresenteerd heeft, (Strawinsky vooral niet uitgezonderd) wordt door Menotti van de baan gecomponeerd. Nog één, nog twee werken gelijk De Consul, en hij kan gevierd worden als de redder van een kunstvorm die op sterven lag.
Wat mij betreft, ik heb voor de twee-enige kunstenaar Menotti - toneelschrijver en componist - de hoogste bewondering. Ik zet het onverschillig wie te doen om voor de sfeer ener kale, kille wachtkamer een leidmotief te vinden dat even raak is, even insinuerend, even onvergetelijk als het zijne. Ik zet het onverschillig wie te doen om elk der bezoekers van die wachtkamer even typisch en bovendien boeiend te karakteriseren als Menotti dat lukte, en op de koop toe de Secretaresse en een onmenselijk systeem. Ik zet het onverschillig wie te doen om die bezoekers te verenigen in een terzet, een kwartet, een kwintet, waarvan de muziek zo doelmatig, zo meeslepend, zo natuurlijk opbloeit dat men de hele onmogelijke omgeving erdoor accepteert en vergeet tegelijk. Ik zet het iemand te doen om te midden der hedendaagse ongelovigheid nog zulk een wiegelied te componeren, waarvan de expressie even zuiver en echt is als innig en doordringend, als nieuw en origineel. Ik zet 't onverschillig wie te doen om in een enkele opera zoveel hunkering en huivering, zoveel lief en leed te vertolken van het menselijk hart in melodieën, in klanken aan welker waarachtigheid niemand ontsnapt. Daarvoor is een genie nodig, een genie gelijk er zich sinds dertig jaar geen meer openbaarde. Bij alle lof en dank verschuldigd aan zulk een zeldzaam genie, behoort aan Menotti de eer en de roem dat hij tot dusverre de enige componist is geweest die luisterde naar de stem van millioenen tijdgenoten. Wie hetzelfde of ongeveer hetzelfde overkwam als aan John en Magda. Of van millioenen die het bijwoonden. In de ganse muziek zouden hun deernis, hun moed, hun offer, hun verwachting, hun lijden geen merkbaar spoor hebben nagelaten, wanneer Menotti zich niet om hen bekommerd had, terwijl alle overige componisten zwegen, dilettantiseerden te midden van het omringende wee, of hun gewaarwordingen verhulden achter ondoorzichtige abstracties. De Consul is in opperste graad klank van deze tijd, van onze
aarde. Qua technicus evenaart Menotti alle modernen. Qua kunstenaar overtreft hij hen allen, omdat hij de enige is die aan het moderne idioom leven wist in te blazen, warm, onstilbaar, smartelijk, en dikwijls ook verrukkend leven.
Tenslotte heb ik nog hulde te brengen aan de musici die bijdroegen tot het welslagen der onderneming van de Vara. Greet Koeman zong zo overtuigend, dat ik niet twijfel of Magda zou op de planken de grootste rol worden harer carrière. Annie Hermes, als Moeder was in gelijke mate indrukwekkend. Léon Combé (John Sorel) is een baryton die bij de beste zangers van opera- en concertzaal niet achterstaat. Nel de Boer heeft het bijna doorlopend parlando der Secretaresse zeer bekwaam en vernuftig weten te variëren. De Geheime Agent van Guus Hoekman trof in het harde, het sluwe, het gluiperige de juiste toon van dat personage. De vijf sollicitanten van het Consulaat, allen goede zangers, gaven door hun voordracht een uitstekende karakteristiek aan elk der onderling zeer verscheidene typen: Frans van de Ven als Kofner (hij was tevens belast met de kleine partij van Assan, de glazenmaker), Elisabeth Lugt als Foreign Woman, Anneke van der Graaf als Anna Gomez, Clementine Oomes als Vera Boronel, en John van Kesteren als Tovenaar. Het orkest van de Omroep, met de pianist Cor van Boven, speelde uitmuntend en met buitengewone toewijding. De vertaling van Arie van Nierop scheen mij zeer zingbaar en verliep vloeiend.
De uitvoering was het grote werk waardig.