De Hollandse Carmen
Zangeressen die werkelijk zingen alsof het gezongene een zaak is welke hen persoonlijk raakt, hen treft in het geheim van haar binnenste wezen, zulke zangeressen kan men met een lantaarn gaan zoeken. Zij zijn zeldzaam. Men mag van geluk spreken als men er per generatie één vindt. Deze waarneming past trouwens voor alle kunstenaars, zowel scheppende als uitvoerende. De echten, de authentieken, die zich zonder bedenking helemaal inzetten, met lijf en ziel een gebeurend geval worden, zijn uiterst schaars. De taal van ‘het hart’, de vele kreten van de dag en van de nacht zó over te dragen dat ze waarachtig blijven, is de moeilijkste kunst en tegelijk de hoogste gave.
Het voorrecht valt mij te beurt om Cora Canne Meyer, na haar recital van Donderdag 15 Mei, in de kleine zaal van het Concertgebouw, te mogen salueren als zulk een zangeres. Ik kwam uit het Institut français op het Museumplein, waar ik Lily Laskine wilde horen, die sinds dertig jaar geldt voor de beste harpiste der twee halfronden, en Jean-Pierre Rampal, een fluitist uit de huidige Franse school. Mevr. Laskine heeft altijd nog die kwasi oneindig genuanceerde gevoeligheid in de vingertoppen en in de palm der handen (te vergelijken met de verfijnde sensibiliteit van blinden), welke haar toucher uniek maakt en de harp het meest melodieuze, het expressiefste der instrumenten; Rampal is een artist en een virtuoos met een intieme, zeer bekoorlijke toon, een buitengewone adem en een grote natuurlijkheid van spel waarin hij niet achterstaat bij zijn beroemde voorgangers. Beiden hadden mij gebracht (met Haendel, Bach, Rameau, Respighi) op de grens van het ongelooflijke, en wel gaarne was ik daar blijven verwijlen.
Want ik kende Cora Canne Meyer slechts door enkele ondergeschikte rollen (in Jenufa, Cavalleria, Halewijn), waarmee zij haast ongemerkt debuteerde bij de Nederlandse Opera, en al kreeg ik een paar goede indrukken, ik vermoedde op verre na niet wat deze jonge zangeres van zins is, en wat zij kan. Omdat het emplooi van opera en lied (hetgeen ongeveer overeenkomt met fresco en miniatuur) bijna nooit, bijna onmogelijk in de macht ligt van dezelfde persoon (Elisabeth Schumann was een uitzondering die de regel bevestigt) zou ik waarschijnlijk niet zijn gaan luisteren naar de ‘liederenavond’ van Cora Canne Meyer, als zij niet een nieuwe compositie gezongen had van Rudolf Escher: Zijn ‘Chants du Désir’, op vier amoureuze sonnetten van Louise Labé, bijgenaamd la belle cordière, de mooie touwslaagster, omdat zij dochter en vrouw was van een touwslager te Lyon, waar zij leefde van 1522 tot 1565. De verliefde ontboezemingen dezer dichteres, ofschoon zij bekend staan als een der momenten van de litteratuur der Franse renaissance, hebben geen der Franse meesters ooit aangetrokken tot componeren, en het intrigeerde mij bijzonder welke muzikale echo die teksten (een curieuze mengeling van spontane passie en rhetoriek) gewekt hadden bij Escher.
Tot aan 't slot van het vierde sonnet was ik geboeid, maar niet overtuigd, niet meegesleept. Het scheen me dat Escher de verzen meer van de buitenkant benaderde en verklankte dan van de binnenkant. Om een gecomprimeerde formule te gebruiken: het klonk meer nadat dan terwijl. Nadat wil zeggen: als men de vlam herdenkt; terwijl: als men erin is. Ik vond meer gebaar en afschijnsel in Escher's interpretatie dan directe, onweerstaanbare beleving van het vuur. Zeer kunstig medegedeeld. Maar met een tussenruimte, met een scherm dat mij scheidde van de gloed. Evenmin als in de Sonatine welke Jan Odé afgelopen winter speelde, hervond ik in de vier Chants du désir de resolute, instinctieve wens tot vrijmaking van voorbeelden (Debussy, Ravel), tot de emancipatie en eigen visie, eigen resonans, welke ik bewonderd had in de Hymne du Grand Meaulnes. De oorzaak dezer gewaarwording van terugwijken naar een verleden dat voorbij is, scheen mij hoofdzakelijk te liggen in de piano-partij, welke de stem begeleidt. Zij werd met gevoelig begrip en uitmuntende vaardigheid gespeeld door Liesbeth Rümke-Hoppen. Er is in dat accompagnement te veel, wat doet denken aan model, recept, onbewust, ongecontroleerd mimicry en oogluikend conformisme. Escher overwaakte zich daar minder rigoureus dan in de gedraging, de gehoorgang en de zangstem.
Maar opeens, bij de hartstochtelijke, eruptieve vocalise, waarmee hij het laatste sonnet laat eindigen, werd men overstraald door een muziek, die alle betrekkelijkheden transformeerde in volstrektheid. Plotseling zag men Escher zoals men hem altijd zou willen hebben: In direct contact met de verborgen energie. Te midden der drift, als een dier op zijn prooi, verrukt en toch lucide. Hier zag men eensklaps ook Cora Canne Meyer, gelijk zij is, en gelijk zij altijd zou kunnen zijn. Een kunstenares in de bloei der jeugd, die alles durft, omdat zij alles weet, ook wat zij niet weet; een edel getimbreerd geluid, waarbij men geen seconde denkt aan oefening, aan overleg, - dat allemaal is overwonnen en vergeten; een zeer evenwichtig geluid; juist densiteit genoeg (nooit te veel, nooit te weinig) in alle graden van sterkte en zachtheid; stralend en strelend tegelijk in haar hele omvang en in alle schakeringen, penetrant, radieus nog in de donkere glans der diepe tonen. En daarbij dit wonder: iemand die zonder omwegen, zonder enige listigheid, zonder opschik, van mens tot mens, het kostbaarste wat er is en waarvoor geen woord bestaat, de geheimste schatten der herinnering, zingend uitdeelt.
Weliswaar gaf Cora Canne Meyer in de liederen van Manuel de Falla, die kwamen na dit onverhoedse culminatiepunt der Chants du désir, nog niet de volledige bevestiging van het buitensporig signalement, dat zij ons zo maar aanbood als haar identiteitsbewijs. Zij was er zeer knap, interessant, doch niet geheel veroverend; niet honderd procent betoverend. En ik zou geweifeld hebben om haar mogelijkheden met stelligheid te beschrijven, wanneer zij niet de Habanera uit Carmen gezongen had toen de hoorders een tweede toegift vroegen. Ja, zij beging dit waagstuk: die Habanera te intoneren als een mirakel dat uit de lucht valt; een Habanera zonder decor, zonder costuum, zonder orkest, met een rudimentaire piano, zonder de minste inleiding of voorbereidende atmosfeer. Ik houd het voor zeker dat Cora Canne Meyer even goed weet als ik, dat er slechts een kleinigheid in de vele intonaties hoefde te mislukken, te haperen om dergelijke vermetelheid te straffen. Omdat zij alles riskeerde wat zij had ingezet, en omdat ik zo iemand niet gaarne de hals zie breken, voelde ik mij lang niet gerust, toen zij op het losse koord, hoog boven ons, ergens in de lucht, begon te zingen. Maar het mirakel gebeurde. En 't was ideaal. Ontwijfelbaar. Levensgroot en levensecht. Onovertrefbaar.
Een tijd geleden heb ik geroepen om een Hollandse Carmen. Daar is ze! Hoewel de voldoende gegevens mij ontbreken om te oordelen over de draagwijdte van haar innerlijke fantasie en herscheppende vermogens durf ik voorspellen, dat Cora Canne Meyer nog meer zal zijn dan een ideale Carmen, als de omstandigheden, de sterren, en zij die hen besturen - dit is niet astrologisch bedoeld - haar veroorloven mede te delen wat zij in zich heeft.