Geen Samson - geen Dalila
Op de avond reeds der première van ‘Samson et Dalila’ heeft een onmedogende publieke opinie in couloirs en koffiekamers haar spot en haar spijt niet verborgen over het stuk van Saint-Saëns en over de uitvoering ener zogezegd Ned. Opera, die voor zes-zevenden was gepluimd met veren van vreemde vogels, zonder daarom uit te blinken. De mildsten zeiden: dat hadden we zelf desnoods ook wel gekund; de vinnigsten snibden: dat zou de grootste onzer stommerds nog beter gedaan hebben. Een aardig deel dezer schamperheden heeft zich geloosd in de kranten, en het zou me niet verwonderen als enige waarheid te gronde ligt aan geruchten volgens welke er bij de veelhoofdige leiding onzer Opera ongewoon krakeel ontstond wegens een mislukking die de spuigaten uitloopt. Ieder schuift de verantwoordelijkheid van zich af. Zo gaat 't altijd. Maar ieder merkt dat er iets niet pluis is. Dat zou een gezond verschijnsel zijn, wanneer de veelhoofdige leiding behalve aan schuld ook aan boete wilde denken. Hier echter schuilt de moeilijkheid. Er werd namelijk een zo overstelpend aantal fouten bedreven, dat ze nauwelijks kunnen komen uit de hersens van een enkel mens.
Ten eerste de keuze van het stuk.
‘Samson et Dalila’ heeft de degelijke reputatie van een eerlijk handig werk, dat in 1877, toen het gecomponeerd werd, een niet brillante doch veilige carrière begon op de gulden middenweg tussen conservatief en modern. Beide richtingen, die elkaar toen fel bestreden, vonden er brokken naar hun gading. Het conservatieve deel van Samson evenwel was al bij zijn ontstaan verouderd, en het moderne verloor langzaam-aan het laatste glimpje van een gloed die nieuw geleken had, zonder 't eigenlijk te zijn. Zodat er op 't ogenblik in de ganse Samson zo goed als niets te waarderen overblijft dan de knappe academische factuur, en niets te bewonderen dan de verleidings-aria van het tweede bedrijf, mits ze verleidelijk gezongen wordt. Van dramaturgisch standpunt beschouwd is Samson absoluut nul. De librettist (een onbekende) heeft slechts het allerminiemste aan fantasie kunnen opbrengen om uit de bijbelse fabel iets te halen dat de naam van handeling verdient. Zijn scenario overschrijdt zeer zelden het tableau vivant. Voortdurend staat de actie stil. Van enige psychologische ontwikkeling zijner personages heeft hij geen flauw idee. Alles blijft schematisch in de meest schoolse, kinderachtige trant. Dat is geen tekst voor een opera. Het is ruim driekwart oratorium. Vijf-en-zeventig jaar geleden stoorden die openlijke gebreken minder dan vandaag. Ik geloof echter niet dat er tegenwoordig nog ergens op de wereld een opera-directeur te vinden zal zijn, onkundig genoeg van diverse veranderingen in het theater-klimaat om de Samson et Dalila van Camille Saint-Saëns te houden voor een kasstuk of voor een onmisbaarheid onder de artistieke manifestaties der cultuur.
Een hele reeks fouten sproot onvermijdelijk voort uit deze verkeerde keus. Om een werk te redden, dat waarschijnlijk niet meer te redden valt, heeft de leiding van onze Opera gemeend het te kunnen opfrissen met modernismen (of wat daarnaar zweemt) in de aankleding. Ik betwijfel of zulke fraaie voornemens ooit betere resultaten zullen opleveren dan het slaan van een tang op een varken. Maar om een luttele kans te bieden op lukken, had men zo'n kwasi ondoenlijke taak niet moeten opdragen aan een beginneling, die een aperte dilettant bleek. Ik heb er geen bezwaar tegen dat een jonge Algerijn (de heer Abdelkader Farrah) zich hier een beetje komt oefenen (op onze kosten) in de kunst van décor en costuum. Maar laat hij dan genie tonen, of ten minste talent. Van 't een noch van 't andere gaf hij blijk. Wat hij uitvond en voorstelde is versleten sinds 1925, toen hij geboren werd. Op zich zelf beschouwd doen zijn ontwerpen aan als belachelijk: een tramhuisje, een garage, als tempel van Dagon; een konijnenhol als woning van Dalila; een opperpriester met de wiegelende vlerken van een gevleugelde Assyrische stier; Samson, als een hermaphrodiet of een astroloog, in lange rokken; Dalila, nu eens uit een Parijse modefabriek, dan weer als Jacoba van Beieren; de Hebreeuwen als halve middeleeuwse monniken en nonnen; de Philistijnse krijgers met hoofddeksels als feest-taarten van een koekebakker; de danseresjes met enorme papillotten op haar kopjes; een Oosterse palm als een gebroken kachelpijp; het beeld van afgod Dagon als een zeer vuil ei en als een Freudiaans embleem dat voor verschillende onzer provincies de wet der welvoegelijkheid waarschijnlijk overtreedt, maar dat me kouder maakte dan ijs. Ik vroeg me af: Heeft niemand van de veelhoofdige leiding onzer Opera de tekeningen bekeken van deze dilettantische Algerijnse knaap? En als iemand ze zag, hoe is 't dan mogelijk dat zo'n snobistisch, onbeduidend, onsamenhangend verzinsel geaccepteerd werd? Is
daar niemand die nog een tikje begrip en smaak heeft? In verband met de allengs zeer braaf geworden muziek van Saint-Saëns, waren de bedenksels van Abdelkader Ferrah potsierlijker zelfs dan de tang op een varken.
Voor de enscenering van een stuk dat de regisseur, aan handen en voeten gebonden, in een dwangbuis sjort, had men Jan Doat uitgenodigd naar Amsterdam. Ik heb zo'n idee dat hij niet het vaagste besef had van wat Samson et Dalila is volgens Saint-Saëns, en dat hij pas hier de onmogelijkheid ontdekte van de onderneming die hem op het dak viel. Zo iets kan gebeuren. Maar toen hij het merkte, had Doat, als leerling van Dullin, de conclusies er uit moeten trekken. In géén geval had hij zich van de opgedragen karwei mogen afmaken met een Frans Jantje-van-Leiden. Hij had niet moeten zwichten voor de geriefelijke verzoeking om ons in 't ootje te nemen, alsof wij inwoners zijn van Patagonië en totaal vreemd in Jeruzalem. Want hij is niet onwetend. Even goed als wie ook, had hij een minder gemakkelijke, minder conventionele uitbeelding kunnen bedenken voor die weinig dynamische, zeurende, temende, prekende, plechtige, vrome, weifelende, volmaakt on-heroïsche ‘Samson et Dalila’ van Saint-Saëns. Het statische behoeft niet rommelachtig, ordinair, duf en suf te schijnen. Er zijn nog andere vormen, andere rhythmen in het statische. Doat heeft ze niet eens gegist. Hij heeft minder geprobeerd dan een doodgewone, ouderwetse regisseur. Doch dat is niet mijn grootste grief. Neen! Toen de leiding onzer Opera bemerkte wat Doat bezig was te doen, had zij de plannen stop moeten zetten, tout court, zonder complimenten.
Deze vriendelijk sluikse manier van de mensen te grazen te nemen is nog overtroffen door mevr. Françoise Adret, die de balletten regelde. Op het vorig Holland-Festival hadden wij de twijfelachtigste indrukken gekregen van haar kundigheden. In Samson et Dalila bleken de vermogens van ons ballet-corps zich te beperken tot een paar elementaire gymnastische oefeningen en enkele snoezige gebaartjes, welke niet boven het bereik liggen van de leerlingen - letterlijk - ener bewaarschool. Van tweeën een: óf de technische kennis van mevr. Adret is schromelijk overdreven; en dit had aan de leiding onzer Opera niet mogen ontgaan; óf mevr. Adret oordeelt (op min of meer juiste gronden) de bruikbaarheid van ons ballet-corps dermate beneden alle peil dat er niets beters mee te beginnen viel; en dan had zij zich moeten terugtrekken. Ik stel de kwestie zakelijk. Ik heb niet de gegevens om hier te beslissen. Maar een zakelijk antwoord is dringend nodig. Deze balletten gingen in onnozele futselarij de grenzen van het duldbare verre te buiten.
De gast, mevr. Hélène Bouvier, heeft gedurende de eerste twee bedrijven haar partij onophoudelijk een kwart toon te laag geïntoneerd, doch overigens gezongen met een mooie, steeds uitmuntend gebruikte stem. Echter geheel in oratorium-stijl. Haar spel en actie waren nihil. In de conceptie van haar rol (waar was Doat?) ontbrak elk vermoeden, zelfs een blijkje van vermoeden, dat Dalila een Oriëntaalse is, en verknocht aan de Venus van Klein-Azië. Geen spoor van verleiding, van professionele charme. Geen spoor van onmisbare amoureuze insinuaties. Alles hyper-kuis en kil. Vertoning in een koelkast. Onder het vriespunt.
Navenant was de Samson van Jan van Mantgem: goed gezongen, vooral in 't lage register, wat zelden slaagt bij een tenor. Maar altijd zijig, elegisch, week, lamenterend, precies het tegendeel van iemand die duizend Philistijnen verslaat met een ezelskinnebakken en de zuilen omrukt van een tempel. Waar was Doat in 's hemels naam? Wat heeft hij uitgevoerd?
De gevleugelde hogepriester van Dagon, Scipio Colombo, heeft een bariton als een klok van 't edelste brons. Om zijn Frans te verstaan moest men Italiaans kennen. Niettemin was zijn duo met Dalila (derde bedrijf), zuiver muzikaal gezien, magnifiek. Scenisch onbelangrijk, overbodig. Geheel in oratorium-stijl. Hier ligt de schuld bij Saint-Saëns, goed componist en slecht dramaticus.
Onder de kleine rollen mag Gerard Groot geroemd worden als ‘de oude Hebreeër’, die Samson waarschuwt en de les leest. Van veel overtolligs maakte hij iets aannemelijks. Doch ook hij weer zong in de druilende toon, alsof het steeds maar regent te Gaza, waarvan Samson de stadspoorten wegdroeg op zijn schouders, volgens het verhaal. Waar was Doat?
De eindeloze koren klonken minder verzorgd, veel minder vanzelfsprekend overtuigend dan bij vroegere premières. Aan wie de fout? In het orkest heeft niets mij speciaal gehinderd. Niets! En dat is heel wat lof die ik willig geef. Hoewel Charles Bruck haast alles dirigeerde in een traag en lijzig tempo, dat hem misschien was opgelegd om met de koude stemming te harmoniëren van het geheel.
Wel gaarne zou ik van zulk een compleet mislukte onderneming de rekening willen zien. Dat zal ongetwijfeld een ijdele wens blijven. De Ned. Opera immers teert van een hoge boom, en wij, beneden op de kale vlakte, hebben dat allemaal prachtig te vinden; wij hebben dat te bekijken met een vrome, eerbiedige bewondering, vooral wanneer ons zulks het minste lust.