Een ‘belangrijk’ musicus
Sinds mensenheugenis gebeurde het niet in Nederland, dat een componist zo nadrukkelijk gehuldigd werd als Rudolf Mengelberg.
Om zijn zestigste geboortedag te vieren, en tevens de omstandigheid te herdenken, dat hij vijf en dertig jaar geleden in dienst trad bij het Concertgebouw, waar hij opklom tot directeur, kreeg hij twee avonden van zijn werken aangeboden door de vereniging ‘Concertgebouw-vrienden’, na welke de N.V. zelf hem nog een goed deel van een harer eigen programma's afstond. Voor het welslagen der feestelijkheden had men een comité gevormd, dat de namen bevat van bijna alle beroemde of bekende muzikale persoonlijkheden der oude en nieuwe atlantische wereld. Ten overvloede geven de Concertgebouw-vrienden hem een jubileum-uitgave ten geschenke van zijn in 1948 verschenen essai ‘Muziek, Spiegel des tijds’. De gezamenlijke uitvoerders der grootscheepse onderneming stellen hun talent en arbeid gratis tot beschikking van een opzet, welks eventuele baten gestort worden in een onlangs opgericht Rudolf Mengelberg-fonds, dat de pensioenen zal verbeteren der oud-gedienden van het Gebouw, der oud-leden van het Orkest, en een aureool zal bestendigen.
Inderdaad, ik zie van al deze luister geen evenbeeld in de geschiedenis onzer componisten, en ik geloof niet dat aan enige Hollander, die muziek maakte, ooit zoveel eer te beurt viel, noch tijdens, noch na zijn leven. Ik hoef niemand te citeren, die dergelijke gunsten waard was, maar ze moest missen.
Bij zoveel voorspoed en zoveel lauweren past zonder twijfel een gelukwens voor de jubilaris. Gaarne wordt hem de mijne hier gebracht uit een welmenend hart; het verheugt zich dat hij geen gebrek gehad heeft aan hoera's en complimenten. Doch om innerlijke spanningen te verhoeden, die een mens uit het lood drijven en verleiden tot de hybris, de euvelmoed, de zelfoverschatting, welke bij de wijze antieken door de goden gehaat en gestraft werd, zou ik hem ook de keerzijde willen laten zien zijner medaille. Zo ongeveer als de slaaf die de zegekar volgde van een romeinse Caesar, en achter de triomfator, te midden van de vivats, het lijstje opsomde zijner fouten.
Welaan dan. Over de muziek welke Rudolf Mengelberg componeerde, kan ik kort zijn. Nooit gaf ik haar een woord van lof, nooit een blijk van meegaande inschikkelijkheid, en ik bleef hieromtrent trouw aan de gedachtenis van Willem Pijper, die het idee dat wij samen hadden over muziek duur betaald heeft. Voor ons beiden bestond of bestaat Rudolf Mengelberg niet als componist. En om deugdelijke redenen. Hij heeft geen enkel kenteken van de echte creatieve kunstenaar. Hij is een banale epigonen-natuur, met een intellectueel vermogen van zeer middelmatig gehalte. Daarmee is alles gezegd en afgedaan. Behalve de extravagante betrekkelijkheid van ‘Concertgebouw-Vrienden’ die zich gewichtig voelen achter hun grote man en twee concerten wijden aan muziek die geen muziek is. Behalve natuurlijk ook de drukte, het applaus, en de nadelen ener scheve voorstelling van zaken.
Een opinie over de verrichtingen van Rudolf Mengelberg in dienst van het Concertgebouw kan niet zo snel en eenvoudig gevormd worden, want de resultaten vertonen zich onder verschillende gezichtshoeken.
In de eerste plaats hebben wij te vragen: Hoe werd na zijn langdurig beleid als directeur, de situatie van de Nederlandse componist in 't algemeen? Het antwoord moet luiden: er is geen Nederlands componist meer. En begrijp mij niet verkeerd. Ik weet wel dat er tijdens het beheer van Rudolf Mengelberg menige première gegeven is van Hollandse muziek. Formeel valt hem misschien niets te verwijten. Doch slechts bij hoge uitzondering werden die eerste uitvoeringen gevolgd door een tweede. Rondom niemand heeft zich een soort van muzikaal klimaat kunnen ontwikkelen, zoals dat vroeger zich geleidelijk vestigde rondom de namen Zweers, Wagenaar, Diepenbrock, Dopper, toen niet Rudolf Mengelberg de muziek regelde in het Gebouw, maar Willem. Dat gunstige, vruchtbare klimaat, gesticht onder Willem, liet hij gaandeweg verwelken, verdorren, verdwijnen. Het werd niet vervangen. Onverklaarbare verzuimen zijn gepleegd. Een compositie als Im grossen Schweigen van Diepenbrock, vijf en veertig jaar geleden hier voor 't eerst vertolkt, is pas vorige maand weer uitgevoerd door Flipse te Rotterdam. Een compositie als de Tweede Symphonie van Bertus van Lier, in 1932 gecreëerd op een festival der International Society, is nooit herhaald in het Concertgebouw. Bela Bartoks Symphonie voor snaarinstrumenten en slagwerk werd hier na 1938 niet meer gespeeld tot de vorige week Hupperts haar dirigeerde met het U.S.O. Ik grijp deze voorbeelden uit tientallen buiten- en binnenlandse. Geen enkele der levende componisten heeft in de herinnering der hoorders een herkenbare, gemeenzame gestalte kunnen prenten, terwijl degenen die een gestalte verwierven, haar verloren. B.v. Mahler. Zonder vrees voor tegenspraak durf ik zeggen dat van de jonge generatie niemand meer dan vijf of zes Nederlandse composities enigszins voldoende kent. Ik aarzel niet om Rudolf Mengelberg verantwoordelijk te houden voor deze calamiteuze breuk in onze nationale traditie, en het tragisch isolement van ieder
die vandaag nog componeert.
Vervolgens acht ik hem aansprakelijk voor de dirigenten-crisis, welke het Concertgebouw-Orkest allengs dreigt te schaden.
Toen naast Van Beinum een plaatsvervanger en een helper gezocht moest worden, benoemde hij eerst Hein Jordans, daarna en daarnevens Jan Koetsier. Beiden toonden zich onbruikbaar. Hun keuze was reeds een fout. Er langer in te volharden dan nodig was, duidde op verblinding. Hij kome zich niet verdedigen met het argument dat Van Beinum in zijn keuze heeft toegestemd. Van Beinum is zijn ondergeschikte en had zijn directeur niet te corrigeren. Terwijl de toestand al geruime tijd onhoudbaar bleek, heeft Rudolf Mengelberg Paul Hupperts, een talent van de eerste orde, naar Utrecht laten gaan. Dat was zijn derde fout. Zijn vierde: het roekeloos engageren van gast-dirigenten om de leemten te vullen. Wat deze dilettanterige expediënten aan geld gekost hebben, is niet te schatten. Wij weten enkel dat zij de krachten verslonden van Eduard van Beinum, de enige die de grote Willem kon evenaren. Van Beinum te dwingen tot uitputting was Rudolf Mengelbergs vijfde fout. Juich dan maar, Vrienden van het Concertgebouw! Op het concert van Zondagmiddag bezweek Rafael Kubelik aan de overbelasting waartoe men hier een dirigent verplicht. Kubelik is ruim tien jaar jonger dan Van Beinum, en knapte af in vijfmaal minder tijd. Zal dit verhelderende ongeval eindelijk de ogen openen voor de ernst van waarschuwingen welke ik menigmaal tevergeefs moest uiten?
Wij hebben hierna ook de positie van het Amsterdams Orkest te onderzoeken op het internationale plan.
Een reis naar Amerika, waar Rudolf Mengelberg persoonlijk onderhandelde, ging niet door wegens redenen die nooit aan het licht kwamen. Het zal daar niet weer worden uitgenodigd. Het reisde naar Parijs, en vond er een teleurstelling, omdat niets met degelijkheid was voorbereid. Het reisde naar Sheffield, naar Manchester, maar niet naar Londen. Het Boston Symphony Orchestra komt naar Europa. Het Concertgebouw-Orkest trekt met inspanning naar Winschoten, en ziet er een zaal die zeven honderd mensen kan bevatten niet eens vol. Ik hoop dat de Winschotenaars een geluk beseft hebben waaraan zoveel moeite verbonden was. Maar dit alles getuigt niet van directeurs-talent bij Rudolf Mengelberg.
Ten laatste hebben wij de rang te beschouwen van het Amsterdams Orkest in Holland. Niet lang geleden was zijn superioriteit nog onaangetast en tot heden toe bleef die onloochenbaar. Doch met de bedenkelijkste achterklap, met aperte leugens dikwijls, is menigeen doende om deze rechtmatige reputatie te ondermijnen. Ik kan het doel niet gissen van zulke manoeuvres, die in de Telegraaf, in Elsevier, in een deel der Haagse pers tot uiting komen. Het is me niet duidelijk wat een onzer Hollandse orkesten kan winnen met een roem welke zou berusten op een verdraaiing der feiten. Des te zonderlinger schijnt me dat niemand zich tegen dergelijke praktijken verzet, zelfs niet te Amsterdam, en des te jammerlijker dat Rudolf Mengelberg in verschillende opzichten de meningen deelt der lieden, die met ontoelaatbare middelen de goede faam bekladden van een ondanks zijn beheer nog steeds zeer voortreffelijk, meestal weergaloos muziek- en cultuur-instrument. Het verbaast mij menigmaal dat hij die lasteraars openlijk in zijn gezelschap duldt.
Ziehier zijn ergste fout: hij heeft geen overtuiging. En dit is logisch. Hoe zou iemand die als componist geen eigen stijl heeft, en parasiteert op Duitse modellen van vijftig jaar terug, een overtuiging kunnen hebben? Hij kon de nieuwe muziek die uit de wereld opsteeg niet boudweg negeren, want daarvoor was zij te universeel. Maar met zijn systeem van eerste uitvoeringen die bijna nimmer gevolgd werden door een tweede, is het hem gelukt om haast alles wat na 1914 gecomponeerd is, te maken tot iets schimmigs, tot een voorbijgaande vlaag van geluid dat nauwelijks herinnering achterlaat.
Tot zijn verdediging hoor ik hem al aanvoeren dat de zaal van het Concertgebouw altijd vol is. Hij redeneert dan gelijk een boer die roofbouw pleegt. Hij vergeet dat alles wat muziek werd, begonnen is in een lege zaal. Zijn bloedverwant, de grote Willem, wist dit nog en hij gedroeg zich dienaangaande. Hij was niet bang om achterlingen te trotseren! Jozef Willem Mengelberg werd geboren te Utrecht. Kurt Rudolf te Krefeld. Even over de grens. En hij is altijd over de grens gebleven. Wonderlijk die afstand van zo weinig ruimte. Wonderlijk die tegenstelling: zijn eerste jeugd te beleven in Nederland of enkele kilometers daarachter!
De dingen gaan hun gang, wanneer de mens niet oplet. Er is een moment geweest waarin hier het ontslag gevraagd werd van Rudolf Mengelberg als directeur van het Concertgebouw. Een gebaar in de lucht. Maar overweeg! Ik zou wensen dat Amsterdam bleef wat het immer was sinds zijn stichting: het hart van Holland. Daarom heb ik nogmaals aangetoond, dat de muzikale zaken hier niet worden behartigd in overeenstemming met de rechten en de behoeften der muziek, dus evenmin met het belang van de Stad.