Jubilerende componisten
van de zijde van het bestuur van het Genootschap van Nederlandse Componisten schrijft men:
1. Wanneer men een ‘doorsnee’ wil geven van de Nederlandse compositiekunst der laatste 40 jaren, waarmede op zijn minst 50 componisten zijn gemoeid, en waarbij men uiteraard de nadruk op het meer hedendaagse wil leggen, begrijpt een ieder dat men op zeven concerten geen volledig beeld kan geven. Bovendien was de situatie aldus, dat de orkestconcerten (Haag, A'dam, Utrecht) aan het jubilerende Genootschap aangeboden werden, hetgeen dus inhoudt, dat het Genootschap de programma's niet kortweg kon voorschrijven, als iemand die een bestelling doet. Zelfs wanneer de zaken aldus gestaan zouden hebben (het Genootschap optredend als opdrachtgever), zou men met de orkestleiding overleg omtrent de practische uitvoerbaarheid (repetitietijd, lengte v/h programma e.d.) rekening hebben moeten houden. Het programma van het Concertgebouworkest werd tijdens verscheidene besprekingen tussen bestuursleden van het Genootschap, v. Beinum en dr R. Mengelberg na veel overleg samengesteld. Terwijl Zweers door het Genootschap genoemd werd, brak de dirigent een lans voor Dopper. Een ander door het Gen. voorgesteld werk kon wegens practische redenen niet uitgevoerd worden op dit concert. Het heeft weinig zin, de besprekingen te reconstrueren; doch het spreekt vanzelf, dat het Gen. na meerdere mogelijkheden overwogen te hebben en deze met v. Beinum en Mengelberg aan de practijk getoetst te hebben tezamen met deze heren tot een oplossing kwam. De uiteindelijke verantwoordelijkheid werd niet gedragen door het Gen., doch door het Concertgebouw, dat dit concert presenteerde.
2. Van ‘afschepen’ van enig componist is geen sprake geweest in Den Haag. Dat de voorzitter het ‘leeuwendeel’ ‘opgeëist’ zou hebben, is een onjuiste voorstelling. Henriëtte Bosmans wordt in het artikel van de Groene niet genoemd, doch haar Piano-concertino was het ‘pièce de résistance’ van het programma, ook wat de gunstige plaatsing betreft. Ook het Haagse orkestprogramma was een resultaat van ampel overleg.
3. De koorwerken van Dresden als ‘ondergeschikt’ te kenmerken in diens oeuvre, is dwaas, want Dresden is juist een onzer beste koorcomponisten en zijn werk vormde het hoogtepunt van het Apollo-concert. Hoe kan een ‘ondergeschikt’ werk tevens ‘uitmuntend’ zijn? Waarom is een werk voor koor, of een werk van korter tijdsduur dan b.v. een symphonisch concert, minder belangrijk?
4. Henkemans reageerde op de opmerking omtrent zijn verplichting om i.p.v. zijn Vioolconcert Dresdens Fluitconcert voor te stellen. Dit werk werd in dezelfde periode (abonnements Concert Concertgebouw van enige dagen voor het Genootschapsconcert) te A'dam uitgevoerd. Een herhaling op zó korte termijn zou geen zin hebben.
5. Waarom zou men alleen ‘grote meesterwerken’ moeten spelen? Tijdens de Jubileumconcerten hebben ook de werken van componisten, die geen ‘topfiguren’ zijn, hun recht.
6. B. v. Dieren was Engelsman!
7. Het feit dat Ingenhoven een villa beschikbaar gesteld zou hebben aan de Ned. componisten, behoeft op zich zelf geen voorwaarde te zijn, zijn werk te spelen. Dit is een ‘dooreenhaspelen’ van sociale en artistieke zaken, waartegen Vermeulen juist waarschuwt (zie 2e alinea 3e kolom).
8. Uit de waardering, welke Vermeulen in de Groene te kennen gaf t.o.v. Pijper's Adagio's blijkt, dat dit wis en waarachtig geen ‘schetsjes’ zijn!
9. Met Ed. Flipse is wel degelijk overleg gepleegd, doch deze dirigent zag geen gelegenheid, een speciaal Genootschapsconcert op touw te zetten. In ‘Resonans’ werd over Flipse met speciale waardering geschreven. (Resonans is het orgaan van het Genootschap.) Dit artikel in het Jub.-programma-No. werd n.b. overgenomen in een programma van het Rott. Ph. Orkest. De desbetreffende verklaring had Vermeulen kunnen lezen in Resonans, dat hem als lid v/h Gen. is toegezonden!
10. Uit de in vele opzichten waarderende wijze waarop Vermeulen de Derde Symf. van Landré besprak in De Groene, kan niet de gevolgtrekking gemaakt worden, dat dit stuk bij tweede aanhoren ‘wrevel’ zou moeten opwekken. De aanval van zeer persoonlijk-beledigende aard op de voorzitter v/h Genootschap heeft zijn mede-bestuursleden gekwetst.
11. Door naast een sterk werk (Pijper) een zwakker werk (Strategier) op het programma te plaatsen, kan het sterke werk alleen maar gunstiger uitkomen. Niet omgekeerd.
12. Voor een Nederlands Concert, dat bij het doorsnee-concert publiek nimmer achterna gehold wordt, was de zaal zeker niet slecht bezet. Het was een zeer geïnteresseerd, speciaal publiek, grotendeels uit zichzelf gekomen; een speciaal concert heeft altijd een speciaal publiek! Zichtbaar bekende middelen (?) werden niet toegepast.
Voorts bereikte ons een brief van Jan Mul:
Enkele weken geleden smaakte ik het genoegen in dit blad enige vreugdeklanken uit te stoten over het besluit van staatssecretaris Mr Cals om aan Matthijs Vermeulen een prijs toe te passen voor diens Vierde symphonie. Het is voor een bestuurslid van het Genootschap van Nederlandse componisten altijd strelend, nietwaar, wanneer een der werkende leden een officiële erkenning ten deel valt. Vandaar dat hij, op een vriendelijk verzoek, onmiddellijk in de pen klom.
Hier nu moet hetzelfde bestuurslid ter zelfder plaatse een hartgrondig ‘au’ laten horen. Want Matthijs Vermeulen heeft de mokerhamer van zijn hartstochtelijk gesmeed proza boven op het hoofd van het bestuurslid (en de hoofden van zijn medebestuurderen) laten neerkomen. Wat is het geval? In zijn artikel ‘Jubilerende componisten’ van de vorige week betoogde Matthijs Vermeulen dat de serie concerten ter gelegenheid van het 40-jarig bestaan van het Genootschap van Nederlandse componisten een totale mislukking was, dat er van de programma's niets deugde, dat de Grote Componisten met futiliteiten vertegenwoordigd waren (kan iemand die futiliteiten schrijft wel tot G.C.'s behoren?), dat er, kortom, dat er door een stelletje M(iezerige) P(oppetjes) maar wat geklungeld was.
Als gelegenheidsmedewerker aan dit blad meen ik de plicht te hebben, het hier openlijk te betreuren dat Vermeulen niet eerst eens bij mij informeerde naar de juistheid van het ‘feitenmateriaal’ dat hij te berde wilde brengen. Want dit feitenmateriaal is nu zo goed als geheel òfwel krom getrokken, òfwel totaal onjuist. Maar goed: misverstanden zijn het zout en peper in onze samenleving. Daar komt nog bij dat ieder wel weet dat Vermeulen houdt van een onpartijdig, geheel zelfstandig gevormd oordeel, en dat, zo hij zich van te voren op de hoogte zou stellen van het hoe en waarom van de feiten die hij zo hier en daar opmerkt, de hoge, pakkende, boeiende, meeslepende toon vaak tot enkele toontjes lager zou afzakken. Waarmee de room er àf zou zijn. Tout comprendre c'est tout pardonner. Vandaar dat ik - met de kriebel in mijn pen - een onjuiste bewering voorbij zal gaan.
Blijkt uit zijn artikel een on-collegiale houding? Vermeulen, wil ik veronderstellen, meende zich te gedragen als de ‘vriend die ons onze feilen toont’. Laten we het dus een vriendendienst noemen.
Maar wat mij beslist vals in de oren klonk was die gruwelijke hooghartige grondtoon. Dat kleinzielig plezier om zich te verlustigen in het eerlijk ploeteren van anderen. Waarom dat standbeeld op een sokkel van lijken? Al dat gepietepeuter over ‘waarom hij wel en hij niet; waarom dat wel en dat niet’ komt niet voort uit edele verontwaardiging. Dat de Grote Componisten met schetsjes aanwezig waren! Tot de meest grandioze uitingen van muziek behoort nog altijd de aloude eenstemmige ‘prefatie’ en het ‘exsultet’ van Paas-Zaterdag. Men heeft er geen groot orkest bij nodig. De onvergankelijke schoonheid van deze muziek ervaart men zelfs bij ongeschoolde priesterzang. Groot koor, groot orkest: duizend medewerkenden. Gaat het zien, gaat het zien! Onzin!
Rudolf Escher's Sonate voor fluit-solo is een voortreffelijk specimen van zijn compositorisch kunnen. Het blijft van onveranderlijke kwaliteit, al plaatst men het tussen werken van Mul en Landré. Is Diepenbrock's ‘Grote hond’ minder dan het Carmen saeculare? Allerminst. Is ons kostelijk vermogen, de lach, beslist van lager orde dan de ernst? Is een werk van Sem Dresden minderwaardig omdat Roeske het met ‘Apollo’ kan uitvoeren? Bestaat er een criterium in de muziek? Waarom Vermeulen zich niet verheugt over de voldoening van ons ploeteraars, die ook eens op een programma vertegenwoordigd waren als Nederlands componist? Want hoogmoed verblindt. Zoals eens Beethoven die zich niet wenste te compromitteren met dat onderwijzertje Schubert; zoals Wagner die lak had aan die boerenpummel van een Bruckner.
Jan Mul
Voor vandaag slechts een enkele aantekening bij punt 6 van het Genootschap: Bernard van Dieren.
Mijn lexicon zegt: Dieren, Bernard van, geb. 27 Dec. 1884 te Rotterdam, van een Hollandse vader en een Franse moeder; autodidact musicus; ging in 1909 als correspondent van de Nieuwe Rotterdamse Courant naar Londen......
Hij is dus Hollander. Of men wil of niet. Dat hij zich liet naturaliseren, heeft, over zijn afstamming sprekend, niet het minste belang. De vader bepaalt.
Over de rest later misschien. Zij is navenant. Maar even nog dit: Eertijds, in 1912 b.v., in de dagen van Olim, heb ik voor programma's van Ned. componisten (waarbij uitschot en afval was) de zalen vol gezien; hoewel er toen ook veel geschipperd werd. Het is geen symptoom van gezondheid om zich zo gemakkelijk als het Genootschap te schikken in een flagrante nederlaag. Zo iets leidt naar niets. Waar ligt de oorzaak van zulk een achteruitgang?
Mijn vriend Jan Mul heeft gelijk. Ik had de ploeteraars meer moeten prijzen. Doch waar waren ze op de programma's van het Genootschap? De echte ploeteraars kregen de kleinste rollen. Eén stem verdwijnt soms in het lawaai. Ja! Anders waren er geen wereldoorlogen geweest, die grote wroeging in ons binnenste. Ook ik houd van vrolijkheid, en wij kunnen samen best lachen. Maar er zijn nog dingen waarover men niet lachen mag en die men veronachtzamen kan.
De equatie Beethoven-Schubert, Wagner-Bruckner wijs ik af in dit verband. Beethoven zei op zijn sterfbed: Er woont in Schubert een goddelijke vonk. Het lijkt me een troost in zo'n moment om dat te kunnen zeggen. Wie weet wat Wagner dacht toen hij bezweek? Misschien hetzelfde...
Zonder rancune:
M.V.