De laatste les van Pijper
Bij de eerste klanken reeds der Zes Adagio's, die Pijper in 1940 schreef en tekende als Metselaar, voelde ik mij terugverplaatst naar de aula van Zorgvlied, waar hij op een Zaterdagmiddag van Maart 1947 begraven werd. Een ogenblik te voren kon ik die overgang niet vermoeden en hij geschiedde met een zachte schok gelijk wanneer men opeens bevangen raakt door een dierbaar beeld van vroeger. Plotseling hoorde ik weer het langzame gezang uit zijn eerste strijkkwartet, dat tot afscheid klonk van achter een grijze voorhang, terwijl hij daar onder bloemen lag op de lijkbaar.
Het was een werk zijner jeugd, melodie uit de groene paradijzen van een jong hart, dat niet anders kan dan nog geloven aan 't geluk en aan de deugd der dingen. Wij stonden ontdaan en verstard, als de dichter der goddelijke komedie, toen hij Francesca ontmoette tussen de schimmen van de onderwereld. Wij hadden tranen in de ogen. En niet enkel wegens die dode daar, wiens dagen te spoedig vervuld waren. Maar meer omdat ons scheen dat ook hij op zekere dag, gelijk Francesca, niet verder had kunnen lezen in het boek der liefde.
Over de Willem Pijper van dat Adagio uit het strijkkwartet zijner jeugd, doorborend als de symbolische dolk der minnaars, waren ruim honderd seizoenen voorbijgegaan, toen hij zich te schrijven zette aan de partituur welke zijn naam niet zou dragen, en welke hij ons wilde achterlaten als de werkman die naast gezellen zijn stenen metselt in het bouwsel van de architect. Wat was er gebeurd tijdens de ruim vijf en twintig jaren van een te kort leven dat hij misschien verliezen ging en waarover hij zich te bezinnen kreeg? Heel weinig. Het begon met het geraas en gekerm van een afzichtelijke, afschuwelijke, waanzinnige oorlog. Het liep uit op de gruwel van een tweede oorlog, afgrijselijker nog, waanzinniger, vuiler en misdadiger. Daar tussen lag de affreuze periode van mensen zonder kompas, die zich niet wilden herinneren omdat de herinnering pijn deed en die achter een mom van pret, een grimas van ironie hun hopeloosheid, hun onmacht probeerden te vergeten, te verbergen. Daar tussen lag de verfoeilijke periode van doen-alsof in verschillende stijlen, in verschillende systemen, welke gelogen waren, omdat iedereen schrik had voor de waarheid zijner innerlijke stem. De vale periode van lege excentriciteiten, van namaak, en van ander bedrog, van ander gehuichel om het essentiële te kunnen verzwijgen, dat men niet durfde vertolken. Die periode waarvan woord en toon, lijn en kleur, klank en accent waardeloos werden en miserabel omdat alles eindigde in een nieuwe razernij van moord en pijn. Zij was niet uit te wissen die periode. Haar euvel kon enkel worden afgeschud. En Pijper haalde een kras erdoor, toen het religieuze genootschap waarbij hij zich had aangesloten, hem de opdracht gaf tot het componeren zijner zes Adagio's.
Het is bijna geen geheim meer dat die taak hem werd opgelegd door de Vrijmetselaars-loge van Rotterdam, en ik geloof niet dat enig vertrouwen schade lijdt wegens deze openlijke vermelding. Zij is noodzakelijk. Want zij getuigt niet alleen van Pijpers dapperheid, en van zijn gehechtheid aan de ‘sekte’, welke door Hitler grimmiger dan andere gezindten werd vervolgd. Hoe zouden wij bovendien kunnen begrijpen dat Pijper een geloof hervond, en hoe zouden wij dit geloof kunnen toetsen als wij niet weten dat het steunde op een der kostbaarste overleveringen uit de menselijke geschiedenis? Dat herwaakte, hervonden geloof voerde Pijper terug naar de zangen van zijn eerste strijkkwartet. Naar de intuïties zijner jeugd. Naar de archetypen van het menselijk gewaarworden en voelen. Deze archetypen zijn niet talrijk. Sedert de mens zich uitspreekt en uitzingt bleef hun inhoud onveranderlijk in alle wisselingen van hun vorm.
Men zou reeds nu omstandig de bijkomstigheden willen kennen van de mutatie die de Zes Adagio's schijnen aan te kondigen in Pijper's muzikale organisme. Voor welk doel, welke liturgische ceremonie waren zij bestemd? Tot hoeverre kon dat doel de hele mens Pijper engageren en zijn geesteshorizon zo grondig wijzigen? Wanneer begon die wijziging? In welk tempo ontwikkelde zij zich, snel of langzaam? Waren de beweegredenen sterk genoeg om te mogen veronderstellen dat zij een duurzame invloed zouden hebben geoefend op het wezen van Pijpers aesthetiek? Ik hoop dat een zijner vrienden gegevens bewaart welke als uitgangspunt zullen dienen voor het hoofdstuk van Pijpers biografie, dat een evolutie moet verklaren die even merkwaardig is in psychologisch als in musicologisch opzicht.
Niemand mene ondertussen dat Pijper, zich terugwendend tot zijn oorsprongen, de princiepen of theorieën verloochend heeft welke hem bezielden, en waarvoor hij streed. Niemand mene dat Pijper een aangenomen houding liet varen, of iets verwierp waarnaar hij tevoren gestreefd had. In 't midden van een donker woud, en zonder gids, opende hij een toegang naar de brede heerweg, de oude Koningsbaan, la voie royale, die sinds heugenis door de meesters werd aangericht en voortgezet. Er was niet veel voor nodig om hem te bereiken. Slechts een kleine vereenvoudiging van zichzelf, die het juiste inzicht toelaat en helpt om alle scepsis, sarcasme en een overlast van onvrede te verwijderen. Slechts een vonkje van oprecht en ongeveinsd geloof, dat nog beter is dan de liefde, waaraan men dikwijls niet geloven kan. Met een sprankje van echt geloof worden alle technieken goed. Dat geloof mag desnoods een illusie zijn. Wat kan dat schelen? Het maakt alles mogelijk. Wie waarachtig gelooft, die gelooft ook in de liefde ten slotte. Dan schrijft hij een melodie welke zowel van het verleden kan komen als uit het heden omdat zij altijddurend is. Dan schrijft hij een gezang dat familiaar gezegd een kop en een staart heeft. Wij horen het, wij verstaan het, omdat het uit ons allen zou kunnen oprijzen. En de rest doet er niet toe. Het ene accoord of het andere, het ene of het andere instrument, het ene of andere rhythme, dat lijkt allemaal onbelangrijk omdat die melodie de weg gaat welke wij verlangen, zelfs zonder hem te kennen.
Daarom houd ik de Zes Adagio's van Pijper voor een meesterwerk. Te boeien met een enkel adagio, hoe kort ook, is al moeilijk. Het lukte Pijper in een tijdmaat welke zesmaal niet verandert, om ons een geleidelijke inwijding te laten beleven tot een licht zonder schaduw, en een algehele overgave aan die glans. Enkel door de dispositie der instrumenten, door nuanceringen van de harmonie verwekte hij de indruk ener handeling welke alle menselijke ervaring omvatte. Hij was daar een meester.
Die Zes Adagio's werden gevonden in zijn nalatenschap. Ik zou hun voorbeeld gaarne beschouwd willen zien als zijn testament, zijn laatste wens: moderne muziek te humaniseren, toegankelijk te maken voor ieder.
De eer en alle lof om zulk een getuigenis te openbaren viel te beurt op Woensdag 14 November van dit jaar aan het Utrechts Stedelijk Orkest onder leiding van Paul Hupperts.