Gasten en solisten
In de laatste weken zijn de gasten bij de Ned. Opera zo talrijk geweest dat het mij nodig schijnt enkele opmerkingen te maken over het systeem ‘gast’.
Omdat in de loop van de dag waarop een voorstelling van Carmen moest plaats vinden, de tenor Claude Hector die José zou zingen, nog niet verschenen was, zag de directie van de Ned. Opera zich verplicht te telegraferen, te telefoneren naar Brussel, waar genoemde zanger meewerkt aan het Théâtre de la Monnaie. Met behulp der hele moderne techniek kon hij 's avonds te kwart over negen de planken betreden van de Amsterdamse Stadsschouwburg. Gedurende de eerste scènes was hij vervangen door Joan Kalff, muzikale voorbereider bij onze Opera, en een lang moment zag men twee José's op het toneel.
Het onderzoek naar de oorzaak dezer kleine vergissing laat ik over aan het Bestuur, in goed vertrouwen dat het maatregelen zal nemen tegen een zekere administratieve slordigheid, welke men spoedig zal hebben te betreuren als zij voortduurt.
Want hoewel de fout handig genoeg hersteld werd met auto's en vliegmachine, hij onthulde niettemin de tendenties ener mentaliteit, welke onmogelijk kan worden geduld waar enig respect bestaat voor het kunstwerk.
Gesteld immers, dat de heer Claude Hector, een dun, middelmatig tenor, ware gearriveerd ongeveer half-twee, half-drie in de middag, toen nog niemand van de hogere leiding der opera ongerustheid meende te hoeven hebben over zijn aanwezigheid, dan had de opvoering van ‘Carmen’ zich moeten afwikkelen, te hooi en te gras, zonder een schijn van serieuze voorbereiding, zonder een enkele repetitie, zonder enig voorgaand contact met de dirigent, met de medespelers, met de regisseur, zonder enige garantie dat die José zou passen in het tempo van de Ned. Opera.
Ziedaar de grote vergissing, de kapitale fout die niet kan worden verontschuldigd. Een ‘gast’, die niet gedurende de tijd welke de artistieke leiders van een operatroep (regisseur en dirigent) nodig achten, ernstig gewerkt heeft met zijn toevallige, meestal onbekende medespelers, riskeert op elk moment een verkrijgbaar resultaat teniet te doen dat weken van arbeid gekost heeft, en een ganse vertoning over te leveren aan veel wanorde en gril. De onvermijdelijke gevolgen dezer minachting voor de meest elementaire principen der toneelkunst zijn van zo dissolverende aard dat zij het beste gezelschap op korte termijn zullen ontwrichten. Nergens op aarde bestaat er heden een zanger, wiens stem of andere verdiensten opwegen tegen zoveel schade. Dat zulke evidente waarheden gememoreerd moeten worden is reeds verontrustend en wie hen verdonkremaant pleegt een vergrijp tegen de muziek, tegen de belangen der Ned. Opera bovendien.
De omstandigheden waaronder de Israëlische bariton Paolo Gorin hier heeft moeten optreden als gast in Tosca en Rigoletto, waren minder sensationeel, doch de uitkomst verschilde niet.
Bij Tosca had de directeur, of zijn assistent, of wie ook, (want wie is daar eigenlijk de artistieke leider?) de misstap begaan om een uitstekend zanger die wellicht een goed acteur zou kunnen zijn, te flankeren met een tweede gast in de titelrol, mevr. Daniza Ilitsch, uitmuntend als zangeres, doch wier uiterlijke gedaante volstrekt niet meer geschikt is om de jonge, gracieuze en gepassionneerde heldin uit te beelden van Puccini's meesterstuk. Het is mij onaangenaam een dergelijk oordeel te moeten bewoorden; maar het zou nog erger zijn te verbergen wat ieder bemerkt heeft, behalve degene die haar koos voor dit emplooi. Dan voegt geen zwijgen. Wie zo verkeerd kiest, heeft geen kijk op toneel, of laat zich beïnvloeden door onzakelijke overwegingen. Dat mag niet voorkomen. Om twee redenen, duidelijk genoeg, ook voor de simpelsten van geest, moest deze voorstelling van Tosca mislukken. Ten eerste omdat mevr. Daniza Ilitsch, bekeken van een scenisch standpunt, onbruikbaar was; ten tweede omdat zij elk natuurlijk tegenspel van haar partner Paolo Gorin onmogelijk maakte. Het is treurig om tot constateringen gedwongen te worden welke iedereen zag, en die iedereen zelfs kon voorzien.
De Rigoletto van Verdi, waarin Paolo Gorin de titelrol vervulde, was geregisseerd door Paul Pella, naar vermeld stond op het programma dat ik kocht. Onze gast echter heeft de regisseur niet ontwaard. Deze was bezig zijn koffers te pakken om afscheid te nemen van het land waar hij kort geleden wettelijk werd ingeburgerd.
Wijl het enige bezwaar dat ik tegen Gorin hebben kan, zijn actie betreft, welke zowel in Puccini's tragedie (eveneens geregisseerd door Pella) als in Verdi's gruweldrama, te goedig was, te elegisch, te tam, te weinig genuanceerd, te aarzelend, moet de vraag oprijzen in hoeverre Gorin zich verlamd voelde door de toebereide omlijsting waar hij, wegens de afwezigheid van een leider, geen onverwachte schrede kon doen, geen enkele persoonlijke inventie kon benutten zonder gevaar te lopen het hele vastgestelde kader te ontredderen. De vraag zou ook kunnen luiden: Is een origineel type als die rampzalige hofnar heden ten dage dermate gestandaardiseerd dat het in onverschillig welk kader past? Zo ja, dan zou dit duiden op een formidabele achteruitgang in de opera als dramatische kunst, en zulk een terugkeer tot de meest doodse conventie zou met alle middelen moeten worden afgewend. In ieder geval: wat Gorin, die een prachtige stem heeft en een techniek van de beste kwaliteit, het minst missen kan, is een regisseur, intelligent genoeg om hem de scenische eisen en mogelijkheden van een rol te doen begrijpen.
Een meesterwerk als Verdi's Rigoletto roept, schreeuwt om een gedétailleerde critiek op een menigte min of meer grove verminkingen in de muzikale tekst, ongeloofwaardigheden in het décor, ergerlijke verzuimen in de regie, en overige verwaarlozingen, welke van lieverlede, vermoed ik, bij de voorstellingen der Ned. Opera binnenslopen en regel dreigen te worden. Ik verschuif deze opsomming tot later. Maar nu reeds, dadelijk, onmiddellijk, en zonder toelaatbaar verwijl, moet Louise de Vries uitgenodigd worden om de rol van Gilda over te dragen aan een zangeres die een juistere kijk heeft op de psychologie van dit personnage, en de bekwaamheid bezit, zowel physisch als vocaal, om deze romantische verschijning met een minimum waarheid en leven te vertolken. Zichtbaar weet Louise de Vries er geen raad mee en maakt er een automaat van. Ook tegenover zulk een partner vond Paoli Gorin elke uitweg afgesneden om te geraken tot enige vrijheid in voordracht en opvatting. Hoe Louise de Vries deze rol vroeger speelde en zong herinner ik mij niet. Wat zij vandaag daarin doet is uiterst betwistbaar en bovendien gebrekkig. Wanneer men gasten uitnodigt moet men hen kunnen ontvangen. Anders loopt men de kans dat zij niet terugkomen.
Dit onderwerp hield me langer bezig dan ik schatte toen ik er mee begon. Het was mijn plan om hierna het altijd weer verwonderlijke feit te commenteren dat er onder de solisten die zich presenteren in de Kleine Zaal van het Concertgebouw zo weinig uitverkorenen zijn aan wie ik meer dan een paar minuten het recht kan toekennen op onze aandacht. Is er in de hedendaagse wereld waarlijk zo weinig echt, zo weinig jong talent? Of staan de werkelijk echte, de werkelijk jonge talenten tegenover een handicap, een verhindering, waarvan wij misschien geen flauw idee hebben? In de afgelopen maand introduceerde een half dozijn florissante concert-agenturen bij ons elf kunstenaars, van wie we nooit hoorden of die we sinds lang vergaten. Slechts twee hunner schenen mij een affiche te verdienen op Amsterdam's reclame-zuilen. Zij heten Hélène Boschi, een Franse pianiste, en Seymour Lipkin, pianist uit Amerika. Ik durf er niet geheel voor instaan dat zij een universele vermaardheid zullen verwerven, en ook niet dat zij het verworvene zullen behouden. Doch beiden hebben mij wegens een of andere eigenschap tot het eind van hun concert geinteresseerd, geboeid, en als zij terugkeren (wat twijfelachtig is, want helaas, zij werkten met een kapitaal-verlies dat zij misschien geen tweede maal kunnen wagen) dan zal ik met een zekere hoop en met een zeker vertrouwen naar hen gaan luisteren.
Twee op de elf: Is dat veel of is dat wellicht weinig? Wie kan dat weten? Als ik daarover tevreden was zou iemand, jongen of meisje, die talent heeft, maar geen geld om te storten in de kassa van een concert-bureau, mij een onuitwisbaar verwijt kunnen toeslingeren.