De afbraak van de Opera
Vreemde dingen gebeuren er de laatste tijd bij de Nederlandse Opera en ze zijn nog niet afgelopen. Men zou zo zeggen dat ons muziek-dramatisch instituut, met moeite opgetrokken, door een geheime ziekte is aangetast en stuk voor stuk uiteenvalt. Men verdwijnt er als in een detective-roman, met dit verschil, dat daarna niemand informeert naar het slachtoffer noch naar de dader.
In 't voorjaar vroeg Dr Paul Cronheim om ontheffing van zijn taak als directeur. Geen sterveling had er het vaagste idee van dat ze hem te zwaar op de schouders drukte, maar hij vroeg zogenaamd zijn ontslag. Het werd hem zonder boe of ba verleend, alsof hij al de jaren van groei der Opera een vijfde rad aan de wagen geweest was, en men kon daarbij denken wat men wilde, doch niet veel goeds. Ik stond aangenaam verbaasd, toen ik een poos daarna las dat hij tot secretaris herkozen was der Maatschappij tot bevordering van Toonkunst, want de raarste fantasieën komen bij je op na zulk een onverklaarbaar harakiri. Nu nog mis ik in de loge en de gangen van de schouwburg zijn ronddwalende glimlach, zijn gemakkelijkheid van homme du monde en geletterd mandarijn. Op de avond ener première was hij geëmotioneerder dan zijn zangers. Ik had hem nooit iets te verwijten, behalve dat hij soms te veel geld stak in de tierelantijnen van decor en costuum. Maar zij die hem zonder een groet lieten vertrekken, prezen zijn royaal beleid, zij verdedigden het omdat men niet arm mocht schijnen, en het vreemdste is, dat hij in zijn directeurskamer werd opgevolgd door de man wiens barokke en overtollige spullen hem en de Opera het duurst te staan kwamen, de heer Abraham van der Vies.
Kort na deze revolutie in het duistere serail verzocht een tweede medewerker de opzegging van zijn contract. Vlak na een triomf in Gemaskerd Bal.
Het was onze populaire Escamillo van Carmen, de Tereus van Philomela, onze Rigoletto, Paljas, de terecht gevierde Theo Baylé, wiens rollen men maar hoeft op te sommen om te zien hoe onvervangbaar, hoe onmisbaar hij is voor het repertoire, voor het beginnend seizoen, en welk een tekort door dat verlies geschapen wordt. Zijn verzoek om ontslag was zo zeldzaam onnodig, zo licht vermijdelijk, dat hij temidden ener voorstelling gezeten op een stoel, door trawanten van de heer Abraham van der Vies moest worden weggesleept, tot ontsteltenis van wie dat zag. Het spijt me deze scène niet te hebben bijgewoond. Ik las erover in de kranten. Een gemengd berichtje. Een overreden hondje van vijftig jaar geleden. Niemand kikte daar verder over. Wat was er gaande in het donkere serail? Had Theo Baylé opslag gevraagd? Verhinderden de snuisterijen van de heer Abraham van der Vies ons om op te bieden tegen de Staatsopera van het schatrijke Wenen? Wij weten er niets van. Wij moeten het maar accepteren en dat doen wij ook.
Want alles gaat zijn gangetje in het besloten Comité van een Bestuur, welks personen niemand kent bij naam. Ik heb er naar gevraagd hier en ginds. Nergens kon men mij nauwkeurig inlichten.
Hoe heten zij, de vertegenwoordigers van dat Bestuur? Welke zijn hun bevoegdheden? Ik behoorde het te weten, maar ben niet wijzer dan de rest. Bestaat dat Bestuur eigenlijk wel? Men zou er aan twijfelen. Het liet ook Otakar Kraus vertrekken. Onze Scarpia uit Tosca, onze Pizarro uit Fidelio. Onze Vliegende Hollander, van Wagner. De Engelsen nemen hem weer over. Hij zal voortaan zingen in het Londense Covent Garden, na te Venetië een der hoofdrollen gecreëerd te hebben van Strawinsky's opera. Wij verliezen twee baritons tegelijk, van de eerste klas. Genoeg om het hele speelplan te desorganiseren. Wie zal hen hier vervangen? We weten er niets van en het is October. Straks moet een affiche geplakt worden en het scherm rijzen.
Juist toen, na die preluderende verrassingen, kwam het grootste nieuws: Paul Pella, de enige dirigent op wie de Opera rekenen kon, had zijn ontslag ingediend en het was aanvaard. Sinds geruime tijd reeds liepen er geruchten dat 't niet boterde tussen Pella en het onbekende Bestuur. Waarom niet, dat bleef een raadsel. Maar een deel der muziek-critiek, en voornamelijk het minst bevoegde, steunde een aanvankelijk verborgen drijven, welks doel pas heden merkbaar is. Wat heeft hij in die tijd te horen en te slikken gekregen, de goede Pella! Hij was het aangewezen hoofd van jut waarop ieder naar hartelust mocht hameren. Het orkest der Opera heeft onder zijn leiding nauwelijks ooit gedeugd. Er hoefde echter slechts een buitenlands dirigent te komen en het ganse orkest was gemetamorfoseerd, bijna subliem. Crianter onrechtvaardigheid beleefde ik zelden. Tienmaal heb ik op 't punt gestaan voor te stellen dat wij, critici, eens geblinddoekt zouden luisteren, om uit te maken wie oren heeft, wie niet, tegenover een onzichtbaar dirigent. Ik betreur nu mijn plicht verzuimd te hebben door passief toe te zien hoe lichtvaardig en onmotiveerbaar de reputatie ondermijnd werd van een kunstenaar aan wie ik op degelijke gronden nooit een der gebreken kon verwijten welke ik bij de Ned. Opera had te constateren. Ik durf gerust beroep doen op Hendrik Andriessen, componist van Philomela, en hem openlijk vragen, of hij bij Pella, die zijn werk instudeerde, dirigeerde, ontoereikendheden bemerkt heeft die wettigen dat een dergelijk musicus met een handige manoeuvre wordt aan de dijk gezet, te midden van een crisis in de Opera, bij het begin van het seizoen, en zonder iemand te hebben als enigszins gelijkwaardig remplaçant. Ook Jenoefa is gemonteerd door Pella, en zeer voortreffelijk. Ook alle andere prijzen van uitnemendheid zijn sedert vijf jaren door de Ned. Opera behaald onder Pella's leiding. Wat bewoog dan een mysterieus Bestuur om zijn dirigent listig te lokken
naar een hinderlaag waar hij zou sneuvelen? Heeft iemand van het Bestuur de vrijheid en de moed om precies te vertellen hoe Pella's verwijdering het gewenste beloop kreeg? De kolommen van de Groene staan voor hem open en zijn argumenten zullen objectief worden gekeurd.
Maar in afwachting van dat antwoord moet een nog zonderlinger geval worden gesignaleerd.
Onder de minstens vijftig meesterwerken, Franse, Duitse en Engelse, van het luchtige genre (ik overdrijf niet; ik kan ze noemen) waarmee men een publiek trekt dat nog de zomer en de vacantie in het hart heeft, koos de huidige directie der Ned. Opera het slechtste, het oppervlakkigste, het afgesabbeldste van alle: Die lustige Witwe. Vraag niet aan iemand die zich iets te herinneren heeft, van wie deze operette is. Hij of zij zullen u zeggen, en misschien wel lachend achter hun mouw: Van Adolf. Inderdaad. Hij is met Die lustige Witwe door het leven gegaan tot aan de dood. Hij heeft ermee gedanst bij de Eiffel-toren, in Juli 1940. Op de beroemde wals. Lehár was zijn lijfcomponist. Zij stuurden elkaar eerbewijzen, ieder wat hij te geven had, als cadeautjes die de vriendschap onderhouden.
Dit is vergeten, niet waar? Weg met zo'n futiel bezwaar! Er is nog iets anders. Sedert 1905, geboortedatum van die lustige weduwe, is elk hersenstel successievelijk bestookt met haar fameuze refreintjes. Ze slopen door alle reten en niemand kon ze ontwijken. Nooit is een geweldiger massa opium, in de vorm van gekweel en gekwijl, van koddigheid en kotsigheid, over de wereld uitgegoten. Ieders horizon werd beneveld door die zoete kwalm. Ieders vertrouwen is bedrogen achter die bedwelmende sluier. Ieders droom van een bewoonbare aarde, van een aannemelijke cultuur is er door geschonden, ontmoedigd of ontkracht. Achter dat weeë rookgordijn bereidden gedegenereerde rekels hun misdrijven en dwaasheden. Eén componist ten minste heeft zich gewroken op de verlammende laagheden der lustige Witwe. Toen een landgenoot van Lehár, toen Bela Bartok, die liever in ballingschap en armoede ging dan eerbewijzen te wisselen met Adolf, een symbool nodig had, bij 't schrijven van zijn Concert voor Orchest, om uit te drukken hoe de taal van de diepste ziel onderbroken en overschreeuwd is, tijdens zijn eindigend leven dat hij herdacht in dit voor-laatste zijner werken, koos hij, met een reflex van het vlijmendste sarcasme, het jengelende deuntje: ‘Da geh' ich ins Maxim, dort bin ich so intim’.
Men had gehoopt, in 1945, dat zulke vergiften ener miserabele, sentimentele, gewetenloze, demoraliserende ontaarding en ontbinding niet zouden terugkeren. De directie van de Ned. Opera heeft die smetstoffen nog eens voor de dag gehaald en opgediend in het minderwaardigste servies. Het toonbaar en aanhoorbaar maken van zelfs hoger gesitueerde operettes is een kunst apart. Hier, in dit beurs en parodistisch ordinair milieu was niemand op zijn plaats, behalve Johan van der Zalm. Dit is bedoeld als compliment, hoewel het er niet op lijkt. Te midden van al het onnatuurlijke was hij de enige die paste. Zeker niet Louise de Vries in de titelrol. Men kan niet een uitstekende Manon zijn, een Olympia, en tegelijk dat totaal onbeduidende Weeuwtje. Met Van der Zalm was zij overigens een der twee stemmen die achtenswaardig klonken. Chris Reumer leek voortdurend geforceerd en amechtig. De overigen waren vocaal altijd dubieus, hoewel het septet van het tweede bedrijf dat ook een octet kan zijn, door een deel der hoorders werd meegeklapt, alsof zij een vergadering bijwoonden van het Leger des Heils. De onverantwoordelijkheid kent geen grenzen. Het decor van Theo Kurpershoek, een oude nieuweling, zal niet tentoongesteld kunnen worden onder ‘De schilders en de opera’, als zo'n expositie ooit nog eens verschijnt. Prullaria; en niet eens goedkoop. Het ballet huppelde, draaide en sprong zoals gewoonlijk. Vooruitgang bestaat daar niet; zelfs geen oefening. Men meent er dat een paar zwarte kousen en het optillen van een rok boven het ondergoed van een linnenwinkel uit de Haarlemmerstraat voldoende zijn voor het dansen van een French Cancan. Men vergist zich. Ook het onnozele kent geen grenzen. Over de aarts-flauwe geschiedenis praten we maar beter niet. Over de mateloos gechargeerde regie insgelijks. De dirigent André Rieu, die komt uit een brave oratorium-vereniging en haar stijl, heeft nog ettelijke jaren nodig om te leren wat een wals is
(ofschoon hij 't beweert te weten) en om het orkest gevoeglijk te doen aansluiten bij het toneel. Dikwijls sukkelden beiden op de afstand van een kwart seconde achter elkaar aan. Het derde bedrijf (bij Maxim) werd van een onbeschrijflijk suffe dorheid, en geheel verknoeid. Als 't Lehár niet geweest was zou het me gespeten hebben.
Aan 't eind, en onder loom applaus, een bloemenstalletje als op het Leidseplein. Mijn oprechte condoleanties voor het Bestuur der Opera, voor onze cultuurwaarnemers van O.K. en W., die zich enigszins met dit alles moeiden, vermoed ik.
Ondertussen spookt het resultaat al op van zo'n voortreffelijk beleid. Er wordt een opvoering van Lohengrin aangekondigd met een buitenlands dirigent en een buitenlands regisseur. Wat moet Lieftinck denken wanneer hij dit leest en overweegt? Dat op zo'n manier wel iedereen een Ned. Opera kan beheren, met het subsidie van een millioen.
Als dit het doel is dan zijn wij op de goede weg. En nogmaals mijn welgemeende condoleanties, want werkelijk, het is treurig, zo'n snelle afzakking na een hoopvol begin.