De muziek en hare dilettanten
Evenmin als een verstandig mens de sport onder een volk bloeiend zal noemen, omdat er elke Zondag in een Stadion vijftig duizend toeschouwers zijn die ernaar komen kijken, zonder verder zelf wat aan de sport te doen, evenmin zou een natie voor muzikaal mogen doorgaan, omdat iedere avond de concertzalen vollopen, doch waar niemand overigens eigenhandig ooit een muziekinstrument bespeelt. Die kijkers en luisteraars hebben natuurlijk een voorsprong op de onverschillige rest, want zij genieten de voordelen welke een levendige belangstelling verschaft, en zij varen daar goed bij. Maar dat is niet genoeg om tot een werkelijke welstand te geraken in de Olympische kunsten, waartoe ook de muziek behoort.
Zulke opmerkingen werden allang overbodig in het domein der athletiek en hieraan is het waarschijnlijk toe te schrijven, dat er veel meer uitstekende sportgebouwen bestaan dan bruikbare concertzalen. Wat echter de muziek betreft, schort het de meeste vaklieden nog evenveel aan genegenheid als aan gezond inzicht om tot een billijke waardering te komen van degenen, die zich niet tevreden willen stellen met enkel uit de verte een orkestwerk bij te wonen, maar die de wens tonen om het zelf te vertolken, zonder te behoren tot de professie, ofschoon zij het ambacht voldoende kennen om het uit te oefenen, en dikwijls slechts verschillen van de professionals door het gemis van een diploma en door een volmaakte onbaatzuchtigheid. Men noemt hen dilettanten of amateurs en er behoeft maar het geringste te ontbreken aan hun prestaties om die namen te beladen met een soort vernederende klank. Men past zelfs strengere maatstaven toe op deze amateurs en dilettanten dan men pleegt te gebruiken voor professionals en wanneer de liefhebber daaraan niet stipt beantwoordt, verwijst men hem laatdunkend naar de kinderschoolbank.
In de kranten heb ik deze hooghartige bejegening opnieuw kunnen constateren na het concert dat gegeven is door het symphonie-orkest Con Brio (samengesteld uit dilettanten), en ik acht dergelijke strengheden niet minder onrechtvaardig dan onverstandig.
Ten eerste immers waren de tekorten, waarop men genoemd orkest kon betrappen, geenszins talrijker, geenszins gewichtiger dan de fouten welke ik meermalen waarnam bij gediplomeerde, gesubsidieerde beroepsensembles, zodra wegens een of andere eventualiteit een der spelers vervangen moest worden door een remplaçant, voorzien van een certifikaat.
Vervolgens was de gehele uitvoering van ‘Con Brio’ overglansd met de discrete, de geheime gloed, welke opfonkelt uit altijddurende toewijding, uit de ware liefde, en die maar zelden wordt voortgebracht door plichtsbesef. Om deze eenvoudige overgave te verwezenlijken, zijn bij de beste beroepsorkesten soms buitengewoon beroemde dirigenten nodig. Maar niet voor ‘Con Brio’. Wat zij speelden hadden zij honderdmaal gerepeteerd om het zo goed mogelijk te uiten. En toen zij het aan hun publiek mededeelden wat al die weken en maanden hen bewogen en gedreven had, waren zij nog gloed-nieuw. Niet dood-gespeeld, zoals bij de geconstitueerde ensembles dikwijls gebeurt. Zij bleven ontvankelijk en levend. Dit is uiterst zeldzaam. Het is onwaardeerbaar voor wie houdt van echtheid. Het is ook onschatbaar voor wie hoofdzakelijk de spontane stromingen apprecieert, welke onbedwingbaar uitvloeien van een volk, en stromingen daarenboven, waarmee men zich vertrouwd voelt, alsof zij kwamen uit onszelf.
Er is geen gemakkelijke muziek. Er is slechts moeilijke. En ik weet wel dat er af en toe iets mankeerde aan de strikte nauwkeurigheid, dat de tweede hobo last had om bij te houden, dat de fluit eventjes te nerveus was. Maar ik ben geen bureaucraat en wie dat belieft te zijn, heeft geen benul van muziek. Ik denk er niet aan om op de letter te letten, wanneer de geest er is. Alleen waar de geest ontbreekt mag men tittels en komma's vergen. Maar als ik, Herman Krebbers, die met een zeer mooie toon en een perfect geëquilibreerde expressie de solist was in het Viool-concert van Max Bruch, - als ik hem onder vier ogen vroeg of hij zich gesteund, begrepen, onbelemmerd voelde door het begeleidend orkest, dan ben ik er zeker van, dat hij mij zal zeggen en zal kunnen uitleggen hoe grif alles liep, en niet alleen hoe grif, maar ook hoe voortreffelijk, hoe juist, hoe harmoniërend met zijn eigen bedoeling. Wij hebben die avond het meestal gesmade vioolconcert van Bruch kunnen waarnemen als een meesterwerk, waaraan zelfs Strauss en Mahler intonaties ontleenden welke hen sterk genoeg troffen om ze te herhalen. En gaarne beken ik dat vele details van dit werk, vele schoonheden, mij voor 't eerst bemerkbaar werden.
De roem welke aan zulke ervaringen, zulke emoties voor ieder die horen kan verbonden is, komt voor het ruimste deel toe aan Roelof Krol, de dirigent, de oefenaar van ‘Con Brio’. Ik citeerde hem reeds vroeger als een kunstenaar, die uitteraard, natuurlijkerwijze, rechtshalve, een orkest mag leiden als dat van het Concertgebouw, en zelfs met meer recht dan menigeen die daar een plaats bekleedt welke hem geweigerd wordt, een plaats waarvoor op het ogenblik mij niemand geschikter lijkt dan hij. Want hoewel hij met een orkest van ‘dilettanten’ niet alles kan durven, noch bereiken wat hij in staat is te willen, leek hij mij voortreffelijk, en meer dan dat: hij leek mij onberispelijk.
Zoek dan maar in 't buitenland, gij, directeur van het Concertgebouw-orkest, zolang de ondeskundigheid van O.K. en W. u dit veroorlooft tot schade voor de Nederlandse muziek. Ik durf u gerust zeggen dat gij moeilijk beter zult vinden, noch als oefenaar van ‘dilettanten’, noch als leider van gediplomeerden.
Op het programma van ‘Con Brio’ stonden twee meesterstukken, die wij nooit ontmoetten in onze concertgebouwen: een ‘Ouverture’ van Bach, en een ‘Symphonie concertante’ van Haydn, die de naam kreeg van ‘le midi’, de middag. Beiden werden mij een openbaring van oud en onvergeetbaar geluk - ondanks kleine gebrekkigheden in de vertolking, en van geen beider zou ik kunnen zeggen hoe hun worden als een hemelse droom mij verrukt heeft.
Het is jammer dat niemand daar was van O.K. en W., die ik dikwijls mis bij gebeurtenissen waar iemand van O.K. en W. zou moeten zijn.