Bijdragen aan De Groene Amsterdammer (juni 1946-juli 1956)
(2017)–Matthijs Vermeulen– Auteursrechtelijk beschermdOnze jaarlijkse passieGa naar voetnoot1)Wij zijn weer een jaar verder onderweg naar een zeker punt in de ruimte, waar wij met de regelmaat der hemeltekens de Passies van Bach ontmoeten op onze baan langs de zodiak. Passies volgens Matthaeus, Johannes, en deze keer zelfs ene volgens Lucas, hoewel haar echtheid dubieus is. Passies in het Concertgebouw, in de Kerk van Naarden, van Edam, in de Amsterdamse Westerkerk, in de kerk aan het Spui, en opnieuw, nogmaals in het Concertgebouw, in dozijnen andere oorden van ons Hollands universum. Duizenden gaan luisteren; honderdduizenden lezen wat er over geschreven wordt. Men kan de affiches niet ontlopen. Hoeveel voorbijgangers zouden denken aan ‘de man van smarten’, die zich uit liefde voor de mensen tegen een hout liet nagelen om een beetje goede wil en zachtheid te brengen op aarde. Als hij vandaag terugkwam, wat zou hij zelf denken, ziende hoe wij bezig zijn te doen? Ondertussen, terwijl we een jaar verreisden met onze zon, bleef alles hetzelfde, behalve dat Van der Leeuw stierf. Wij hebben hem uitgeleid als een groot man, begraven volgens zijn verdienste, geroemd in redevoeringen, in ontelbare stukken van kranten en tijdschriften. Ik weet niet of hij, gelijk Vondels Constantijntje, het cherubijntje van omhoog, de ijdelheden hier beneden uitlacht met een lodderoog. Maar ik kan moeilijk geloven dat de doden, die wij ons verbeelden als nooit gehéél gestorven, zich niet meer bekommeren over de gedachten en voornemens waartoe hun beste deel hen dreef toen zij in ons midden vertoefden. Het zou me verwonderen als zij niet van ons verwachten dat wij een idee waarvoor zij hun krachten hebben ingezet, niet vergeten, want dan zouden wij hen zelf vergeten en behandelen alsof zij enkel nog bestaan in onze woorden, doch niet meer in onze werkelijkheid. Van der Leeuw, de grote dode, was een bewonderaar, een kenner van Bach, voornamelijk van de Matthaeus-Passie. Hij schreef er een boekje over dat men in deze dagen weer kan zien liggen achter de ruiten van menige winkel. Toen hij het ambt waarnam van minister wenste hij dat de Matthaeus-Passie hier gezongen zou kunnen worden in 't Nederlands. Hij verlangde dit op degelijke gronden. Hij meende dat een tekst welke voorbeeld en les wil zijn van de verhevenste daad, niet verhinderd mocht worden door een vreemde taal om de hoorders rechtstreeks te raken in de kern van hun wezen. Hij achtte het tevens onraadzaam, dat de diepste ervaringen, welke hij door deze tekst, geholpen door zulke muziek, bereikbaar voelde, aan zo vele duizenden onzer landgenoten jaarlijks verstrekt werden in het Duits. Geen enkel steekhoudend argument kon worden opgeworpen tegen dit redelijk plan. Wij vertalen de Bijbel. Wij vertalen Shakespeare, Sophocles, Molière, Dante, Homerus, Vergilius, Goethe en tientallen andere respectabele, illustere poëten. Waarom zouden de versificaties van zekere Picander, die Bach diende als librettist, taboe zijn? Alleen de gewoonte kon de onaantastbaarheid verdedigen van gerijmel dat geen andere verdienste bezit dan als aanleiding tot componeren gebruikt te zijn door Bach.
In een periode van nationale herrijzenis leek de wet der traagheid het minst geldige der motieven voor iemand als Van der Leeuw, en hij gaf een dichter de opdracht om de Matthaeus-Passie te vertalen, die, op de taal na, gemeengoed is geworden van het Nederlandse volk. De vertaling, bewerkt met kennis, zorg, muzikale affiniteit en geduld, verscheen, en zij paste bijna letter voor letter bij de noten. Enkele kleine onvolkomenheden hadden met enig overleg tussen dichter en zangers gemakkelijk kunnen worden verbeterd in de praktijk. Zonder extravagant optimist te zijn mocht men die minimum belangstelling voor een uitstekend idee en een voortreffelijke arbeid als bereikbaar beschouwen. Maar wat er gebeurde hebben wij gezien, en wij schijnen het zelfs te aanvaarden. Geen twee der honderd verenigingen van het Hollands universum, die jaarlijks de Mattheus-Passie uitvoeren, heeft dat greintje initiatief, energie, vernieuwingslust durven inzetten tegen de indolentie, de sleur, de gemakzucht, het formalisme ener traditie welke slechts steunde op routine. Niet eens Bertus van Lier, ofschoon hij de prijzenswaarde en normatieve bedoeling heeft om de handeling der Passie te herplaatsen in het directe verband met de gemeenschap, met het volk waartoe zij zich richt - zelfs Bertus van Lier heeft niet de vrijheid gevonden om een logische overeenstemming te verwezenlijken tussen zijn doel en zijn middelen. Want welke taal spreekt de gemeenschap, die hij tot het nauwst contact wil leiden met de essentieelste en intiemste aller tragedies? Het stellen der vraag levert reeds het bewijs hoe onmisbaar de Hollandse taal hier is voor de meest juiste vertolking van dat drama. Ook hij zit gevangen in het immobilisme van een muziek-bedrijf, welks toon Van der Leeuw grondig wenste te wijzigen. Bij anderen echter, bij sommigen die Van der Leeuw om 't hardst roemen, en bovenal bij de minister door wie hij werd opgevolgd, zou de onverschilligheid, de passieve tegenstand welke ieder aan de dag legde jegens dit vruchtbaarste zijner voornemens, nog meer verbazing moeten wekken. Men mag iemand gerust vertrouwen die zegt, dat er bij ons iets veranderd zal zijn wanneer overal in Nederland de Matthaeus-Passie gezongen wordt in 't Nederlands, en dat zulk een verandering gelijk zal zijn aan een herleving. Zij is nodig. En wie niet bang is te constateren hoe buitensporig dilettantisch, hoe onvergeeflijk slordig, oppervlakkig, lichtzinnig in de kwasi-piëteit van een voze traditie onze dirigenten omspringen met een der hoogste ingevingen der muziek, kan ik niet genoeg aanraden om de uiterst volledige studie te lezen welke Hans Brandts Buys onlangs publiceerde (bij L. Stafleu te Leiden) over ‘De Passies van Johann Sebastian Bach’. De auteur is geen schrijver, doch dat heeft nauwlijks belang, omdat hij betrouwbare en weinig bekende feiten te voorschijn haalt. De helft van zijn onderzoekingen en inlichtingen betreffen een gecompliceerde symboliek van getallen en vormen welke vermoedelijk wel gewichtig is, maar toch even goed gemist kan worden door iemand voor wie muziek nooit anders zal zijn dan de onmiddellijke ervaring van een wonder. Stellig, hoe intelligenter, hoe scherpzinniger dat wonder bewerktuigd is, des te zinvoller zal het worden voor wie niet enkel voelt doch ook begrijpt. En ieder mag de vervoering die hij krijgt van Bach hoger achten naar mate er meer oorzaken zijn welke zijn verrukking bevestigen en verklaren, zelfs al lijken die oorzaken hermetisch, occultistisch, kabbalistisch, en wellicht aanvechtbaar. Maar allereerst zou ik de opmerkzaamheid van ieder musicus willen vestigen op de feiten die vermeld staan tussen pagina 81 en 92. Wat blijkt daar overduidelijk? Dat Bach een zangerskoor van dertig stemmen het optimum oordeelde voor de beste uitvoering der Mathaeus-Passie welke hij zich verzinnen kon, en een ongeveer gelijk aantal instrumenten in het orkest dat deze best denkbare uitvoering begeleidt.
Wij doen precies het omgekeerde. Wij gebruiken een koor van ruim drie honderd zangers, en een orkest van tachtig instrumentalisten. Alle evenwicht, dat Bach zich dacht, wordt dusdoende niet enkel gebroken of verminkt. Maar de grote sonoriteit wordt veranderd. Alle houtblazers, met hun goud-bronzige coloriet (gelijk de tint der schilderijen uit die tijd) verdwijnen in de witte glans der violen, maar ook de heldere tint der violen verdwijnt en wordt kleurloos door de overheersende klank van het zingende koor. En dat koor zelf, wegens de compactheid zijner massa, vermoordt of misvormt de melodie, welke Bach in elke stem accuraat verneembaar meende te noteren. Nog lang kunnen wij met vergissingen voortgaan die geen andere consequenties schijnen mee te dragen dan een slechte critiek op een der afdelingen onzer Maatschappij ter Bevordering der Toonkunst Maar let op! Het is misschien nadelig om tegenover de oorspronkelijke muziek in een verhouding te staan die niet schever zou kunnen zijn. |
|