De kunst van dirigeren
Wie op 8 Maart bij de uitvoering is geweest van het Concertgebouw-orkest, zal zich altijd herinneren het ongestoord volmaakte gebeuren te hebben bijgewoond ener handeling, die enkel verricht kan worden door middel van muziek, en waarvoor geen woorden, geen kleuren, geen aromen bestaan om enigszins begrijpelijk te maken hoe twee uren lang de gelukkigste gesteltenis welke een mens zich denken kan, verandert in de wonderlijkste werkelijkheid. De goede droom, het mooie geheim, de onzegbare bevinding van dichter, schilder, componist tijdens de glanzende momenten hunner creërende verlangens, werden hier een onafgebroken, tastbare, wezenlijke ervaring, die een avond duurde. En wij wisten dat draadjes, ijler dan rag van jonge spinnen, ons verbonden met die haard van het opperste genoegen. Maar zo sterk was de drang, dat wij alle gevaar om uit het vurig punt onzer aandacht neer te tuimelen, geen ogenblik duchtten, ofschoon wij voelden, dat de miniemste stoornis in de vele factoren van dat welzijn ons zou terugwerpen naar het leven waar zulke zekerheden onbereikbaar schijnen.
Dit concert werd geleid door Jean Fournet. Toen ik hem een paar maanden geleden voor 't eerst aan 't hoofd van ons orkest zag, meende ik een uitstekend technicus in hem te kunnen waarderen, die de knepen kent van het vak en ze toepast met een onberispelijk resultaat. Wanneer hem eventjes tijd gegund wordt voor een repetitie zit alles wat hij dirigeert tot de puntjes in mekaar. Ook de lastigste inzetten kloppen alsof zij door een enkel instrument worden uitgevoerd. Dit is wel 't minst wat men zou verwachten van een leider, dat hij de zaken nauwkeurig ordent, maar bij de beroemdsten blijft die eigenschap dikwijls zonder consequentie. Fournet echter doet niets met wat men hier pejoratief noemt de Franse slag. Hij doet ook niets met ophef, met pronk, met fratsen welke alleen dienen om het publiek te exciteren en de leemten ener partituur te vullen met poeha. Men kan hem het beste orkest toevertrouwen. Hij zal er niets aan bederven. Hij zal het niet in alle geledingen rammelend achterlaten. Men kan hem eveneens een nieuwe partituur toevertrouwen. Fournet is een volleerd kenner van elke muziek die zich in de hedendaagse circulatie bevindt. Hij heeft het oog voor alles. Geen onderdeeltje van enige betekenis ontsnapt aan zijn blik. Hij is een uitmuntend analyticus. Hij geeft aan elk détail, aan elk ornament de juiste rang, de exacte waarde. Hij bouwt een compositie op met een onovertrefbare duidelijkheid. De klank van het orkest is altijd transparant, nooit dik, nooit smoezelig, steeds warm-stralend gekleurd, zonder neiging tot speciale verfijning (de dirigenten die hierop mikken blijven uiterst schaars), maar ook zonder hang naar een te pas en te onpas opgelegde fonkeling van spiegelend vernis en klaterend chroom, dat de meeste dirigenten tegenwoordig denken niet te mogen missen. Zijn begrip van rhythme is zeer veelzijdig en buitengewoon genuanceerd. Hij heeft een natuurlijk, instinctief bevattingsvermogen voor de cadans van een zang, en de
subtielste welvingen van geen enkele soort melodie (de ruige, de knokige, de krullige, de melodie-tierlantijn, de melodie-graniet, de melodie-sliert, etc.) schijnen hem ooit vreemd. Hij is geen dirigent van 't zware maatdeel; hij scandeert nooit de ‘voeten’ van het muzikale vers, zoals dat dikwijls nog gedaan wordt in de concertzalen, maar geeft aan ieder metrum de accenten welke aan een vorm soepelheid verlenen, inhoud en zin. Fournet's precies, rationeel, spaarzaam, maar accuraat en doelmatig gebaar adapteert zich met gemak aan de verschillende stijlen. In alle courante stijlen ook is hij thuis. Door een zeer exuberante voordracht der vierde symphonie, voor piano en orkest, van de Brabander Léon Orthel (met de auteur als solist) en door een beurtelings beweeglijk levende, intiem mijmerige uitvoering van Badings' vierde viool-concert (met Wim Noske in de prachtig gespeelde solo-partij) heeft hij beide Hollandse componisten een succes bezorgd dat haast steeg tot een triomf welke gewoonlijk slechts uitgedeeld wordt aan de partituren van het befaamde répertoire.
Er ontbreekt dus niets bij Jean Fournet en hij heeft noch te veel noch te weinig van de hoedanigheden die iemand onderscheiden als dirigent. Toch zou ik niet weten onder welk type van psyche hij te rangschikken valt, en ik zou zelfs moeite hebben om hem in heldere, sprekende lijnen of tinten op te roepen voor mijn innerlijk oog, als dat concert van Donderdag mij niet bewezen had hoe de louter materiële volmaaktheid ener reproductie, het zuiver intellectueel gehalte ener voordracht gelijkwaardig kan worden aan alle wezen of schijn van sentimentalistische, personalistische expansiviteit, en hoe de instrumentale perfectie als zodanig in zichzelf volstaan kan omdat zij niet perfect voltooid zou kunnen blijken wanneer zij niet de elementen der psyche bevatte die voor het vormen ener emotieve gestalte onontbeerlijk zijn. Zonder twijfel fungeert de psychische factor daar in de tweede plaats, als onderhorig motief. Doch dit maakt geen schade en getuigt niet van minderheid, Duizend voorzorgen van het intellect waren hier noodzakelijk om in de meest harmonische gedaante het toppunt te bereiken, waarheen de psyche, zodra haar vergund wordt los te breken, vliegt met een gil of met een zucht. Het effect verschilt niet. Hoeveel moeilijker echter, en hoeveel bewonderenswaardiger, indien alle formaliteiten bij het ontplooien der psyche worden in acht genomen. En waar het effect zich gelijk toont, hoe zou men dan als civiliserend mens, als ordenaar van alle anarchische machten, als handhaver van een logische norm, niet de moeilijkste wegen en middelen kunnen verkiezen boven de gemakkelijke?
Dat het intellect in zijn hoogste uiting van materiële, instrumentale voleindiging alle werking der psyche kan evenaren bleek direct door de vertolking der Tragédie de Salomé van Florent Schmitt. Deze zwaar geverfde compositie is in al haar bestanddelen onaanvechtbaar en nochtans niet meesterlijk. Men voelt er voortdurend dat zij niet sproot uit een onvermijdelijk moeten, maar veeleer uit de berekenende wil van haar auteur die zich een houding koos in plaats van die houding te zijn en te ondergaan, want het stuk wordt nergens werkelijk drama en ondanks menige afwisseling stokt het onveranderlijk op gelijke temperatuur. Maar wegens de myriaden schakeringen welke Jean Fournet gelezen had in de partituur bemerkte men dat stilstaan niet. Elke klank was beweging geworden, en ofschoon men twijfelen bleef raakte men overtuigd, aangegrepen en meegesleept. Naar een gelijke climax dreef de symphonie van César Franck. Rigoreus beschouwd is ook dit werk geen onontkomelijke mededeling van een mens, maar, ondanks zijn vrijheid, en het merkbare overleg zijner vernuftige combinaties, een voorbedachte uiting der stormen en der stilten, die zich kunnen voordoen in een schijnbaar genoeglijk, engelachtig rustig persoon als Franck. Vergeleken met Beethoven is Franck een academisch meester die gebaart alsof, gelijk Brahms dat doet. Jean Fournet schonk hem de vermomming der echtheid, der waarachtigheid, door een weergave waarvan geen noot betwijfeld kon worden. Wat zou men dan nog mogen wensen als meer?
Het opperste evenwel der materiële mogelijkheden werd bereikt en overtroffen in het derde viool-concert van Saint-Saëns, gespeeld door Zino Francescatti. Er zijn in de hele muziek slechts drie Barcarolle's. De eerste is van Chopin. De derde van Offenbach in Hoffmann's Vertellingen. De tweede staat in 't middendeel van dat viool-concert. Zoals wij haar op die avond meeleefden werd iedere hoorder daar zelf een barcarolle, dit wil zeggen een soeverein zalig, een overmatig fortuinlijk bewoner der aarde, een bezitter, genieter der heerlijkheden welke zij schenkt aan ieder die haar bemint.
Er is vandaag niemand die ook maar tien maten zou kunnen componeren van een muziek welke gelijke waarheid of gelijke begoocheling behelst. Ontelbare voorzorgen waren nodig om een dergelijke illusie te strooien van versmelting, van één-worden met een vervoerende harmonie. Wijl ik zag en voelde hoe ieder zo gelukkig werd tijdens deze onovertrefbare klanken van een viool en een orkest, zou ik dan Jean Fournet niet kunnen beschouwen als een meester, als een tovenaar, - ofschoon hij de allures daarvan niet aanneemt?