Een werk-plan voor het orkest
Terwijl wij een grondige verandering bepleitten in de verhoudingen tussen de N.V. Het Concertgebouw en zijn Orkest, zal menigeen begrepen hebben dat het ons niet alleen te doen was om zekere sociale economische hervormingen der uiterlijke structuur, maar dat wij tevens artistieke, culturele gevolgen in het zicht hadden, welke uit die verandering zouden kunnen voortvloeien en waardoor deze haar noodzakelijkheid zal aantonen.
Nu een sinds meer dan dertig jaar verwachte en gehoopte wijziging tussen exploitant en geëxploiteerde ons beloofd wordt als doel dat wij binnenkort zullen naderen, en nu de Overheid in 't openbaar of in geheim concilie beraadslaagt omtrent een onvermijdelijke verbetering der statuten welke het gebruik bepalen van een kostbaar apparaat, lijkt het wenselijk om in brede trekken aan te duiden welke mogelijkheden in het Amsterdams orkest besloten liggen voor iemand wie het belang van zijn land niet minder met zorg vervult dan de voorspoed der muziek, en een regeling waardoor land en kunst beide de beste kansen treffen om te gedijen. Of zo iets moeilijk is dan wel gemakkelijk, gij zult merken dat het op verre na niet boven onze macht reikt.
Wanneer wij deze wens nog kunnen hebben, behoren wij ten eerste een uniformiteit af te schudden die ons orkest gelijk maakt aan alle orkesten van alle muzikale centra der aarde. Alom immers, waarheen men ook zou willen reizen, verstarde de muziek-beoefening tijdens de jongste halve eeuw allengs tot een catalogus welke eens en voor altijd werd vastgesteld, als de boedelbeschrijving van een oud kasteel, dat men nauwkeurig onderhoudt, waar niets weggaat, zelden iets bijkomt, en waar de orde heerst der dingen die nooit meer van plaats verwisselen.
Dergelijke regelmaat zou nog een zekere verscheidenheid kunnen bevatten als de catalogus der muziek-beoefening slechts enigerwijze volledig was ingericht. Maar honderden stukken ontbreken er, die even zovele schatten zijn, welke ieder musicoloog voor de vuist weg kan opsommen. Meesters van wie wij nimmer het geluid horen. Meesters van wie wij niets kennen dan kleine fragmenten. Meesters van wie wij steeds dezelfde werken herhaald zien, alsof de dikwijls onmetelijke rest van wat zij schreven niet telt voor een zier. Als deze schifting gemaakt was volgens enige critische, redelijke norm zou men zich aan haar beslissingen moeten onderwerpen. Die doodverklaring echter der honderden karakteristieke, leerrijke, bewonderenswaardige uitingen van een Bach, een Rameau, een Scarlatti, een Haydn, een Mozart, zelfs van een Beethoven, en nog van twintig anderen, geschiedde zonder het geringste inzicht, zonder enig besef of begrip van de waarde ener menselijke openbaring.
Dat zwijgen van honderden meesterwerken werd uitsluitend veroorzaakt door omstandigheden waarin de leiders der muziek zich lieten verstrikken. Deze leiders heten dirigenten. Wijl de eersten hunner bij machte bleken om zeldzame, bijna ongelooflijke en zeer begerenswaardige, vitaliserende sensaties mee te delen, verwierven zij zich onvergelijkbare faam. Sommigen verdienden deze roem, maar omdat zij overal verlangd werden, waren zij altijd onderweg. Van Amsterdam naar Londen, naar Parijs, naar Edinburgh, New York, San Francisco, Sydney, Moskou, Wenen, Amsterdam. Zij hadden ternauwernood tijd om in hun lichaam de nerveuse of psychische substantie aan te vullen, die van hen gevergd werd bij elke demonstratie hunner magnetiserende vermogens. Geen uur bleef hun over om het begrensde gebied waarin zij arbeidden, te verruimen. Allen speelden dezelfde rol, allen verschaften dezelfde soort van emotie, welke onderling hoogstens in een nuance van graad kon verschillen. De meesten weten uitstekend dat zij gevangen zitten als de eekhoorn in zijn draaiend rad. Geen enkele hunner vond de kracht om zich te onttrekken aan die mechanische rondgang. Wanneer zij bij toeval een muziek ontmoetten om hun enthousiasme of hun successen gedurende een poos te vernieuwen, werd zij met gelijk automatisme bij de cirkel ingeschakeld. Het gebeurt echter geen drie keren dat zij pionierswerk doen. Hun ras, dat neiging toont om uit te sterven, mag nergens, en zeker hier niet, kunstmatig bestendigd worden door lieden wier geest en smaak meer leven in het voorbije dan in het toekomende.
Een tweede oorzaak van de begrenzing, de monotonie der concert-programma's en de funeste verwaarlozing der meesters, is te wijten aan de reizen welke het Orkest ondernemen moet in de provincie. Over de vermoeienis, het verschrikkelijk tijdrovende dezer tochten hoeft niet nader te worden uitgeweid. Zij zijn moordend voor de dirigent en voor de spelers. Een vergelijking met toneelgezelschappen gaat niet op om de eenvoudige reden dat een orkest tweemaal per week een nieuw programma heeft in te studeren, waarvan zowel de voorbereiding als de uitvoering een oneindig lastiger te realiseren precisie vereist en een arbeid van veel subtielere, labielere aard dan de vertoning van een schouwspel. Doch al geschiedden de tochten van het Orkest met een maximum comfort, met een minimum uitputting, met een bevredigend resultaat in altijd geschikte zalen (en ieder weet dat bijna nergens de toestanden aan deze onafwijsbare voorwaarden beantwoorden), dan toch nog zouden de provincie-reizen van het Orkest evenmin zin hebben als de verplaatsing van een collectie schilderijen uit het Rijksmuseum naar Winschoten of Maastricht. Die reizen behoren te worden afgeschaft in de eeuw der radio en, weldra, der televisie. Al was het alleen omdat de verloren tijd en de verspilde energie belangrijk nuttiger kunnen worden aangewend voor een juiste behartiging der muziek. Al was het ook omdat bij gelijke rechten nooit alle Nederlandse steden in gelijke mate begunstigd kunnen worden met een bezoek van het Amsterdams Orkest.
De derde oorzaak der steriliserende beperking van het concert-bedrijf (en bij elke der drie zou hier naar waarheid de naam erosie gerechtvaardigd zijn) is gelegen in het ontbreken van een goed, uitstekend geïnstrueerd koor dat voortdurend (wekelijks, zelfs dagelijks) ter beschikking zou staan van het Orkest. Het koor van Toonkunst is voor de functie welke daarbij verwacht wordt, geheel onbruikbaar. Het was altijd veel te groot en te onhandzaam; het immobiliseerde zich (evenals het Bestuur en de Directie van het Concertgebouw) in ouderwetse, onpraktische, zelfgenoegzame tradities en opvattingen, zodanig zelfs, dat het sinds lang vergat zich te verjongen. Voor het doel dat wij beogen (een rehabilitatie der ware muziek, een herleving van talrijke veronachtzaamde, totaal onbekende meesterstukken) zouden niet minder dan zeventig, maar ook niet meer dan honderd jonge, intelligente zangers en zangeressen zeker voldoende zijn. Zodra men ze ernstig zoekt zal men ze aanstonds vinden. Ons land is vol talent dat wegens het vastgeroeste conservatisme der instellingen nooit een beurt krijgt. De kosten welke zulk een koortje meebrengt zullen gemakkelijk gecompenseerd worden door de bezuiniging die men maken kan op de post der ‘Pultvirtuosen’ (dit verouderde en schadelijke emplooi van egocentrische dirigenten is inderdaad van Duitse oorsprong) op de post der zogenaamde 600-guinea solisten die haast even overbodig zijn, en op sommige posten, welke het Concertgebouw zich weelderig veroorloofde, gelijk b.v. het ambt van archivaris.
Wie de oorzaken kent van stagnatie, uniformiteit, begrenzing, verwaarlozing (welke de karakteristieken zijn der decadentie, - merkbaar of ogenschijnlijk onmerkbaar) kan ze ook opheffen met een beetje goede wil en ondernemingslust.
Iets durf ik gerust voorspellen: Wanneer het Amsterdams Orkest een jaar (laten we zeggen twee jaar, om niet te optimistisch te schijnen) gewerkt heeft in de lijnen en volgens de ontelbare mogelijkheden van een plan als dit, zal het met behoud van al zijn kwaliteiten waarlijk uniek worden, zonder weerga, en, tot voorbeeld dienend van de ganse wereld, het leven bevorderen der muziek.
Wij zouden dan ook niet de minste moeite hebben om jaarlijks een festival te organiseren dat niet een spiegelbeeld geeft van alle overige festivals welke her en der worden opgezet door lieden die tollen in hetzelfde nauwe kringetje van impresario's en hun beroemde, sedert olim aartsbekende klanten onder de beproefde componisten en hun insgelijks beproefde executanten.
Wij zouden dan de Nederlandse natie zijn die zich dikwijls reeds onderscheidde van andere volken om hen te overtreffen.