Italiaanse melodie
Misschien valt er voor de volkspsycholoog geen veelzeggender verschijnsel te observeren in Holland dan de onvermijdelijke betovering die op onze gemiddelde mensen van allerlei afkomst en conditie kan worden uitgeoefend door een zang en een melodie welke men Italiaans noemt omdat zij bij de Italianen ontstonden en daar nog zo goed als 't kan te midden der moderne wereld voortleven.
Vroeger meende men deze aantrekkingskracht en die werkelijke magie te moeten verklaren met de sterke dosis semietische elementen waarmee de Hollandse natie zich verstrengelde en die een belangrijke streep vormden in haar psychisch spectrum. Maar sinds de Joden zoveel lege huizen achterlieten, sinds te Amsterdam zelfs een tramlijn (de 8) moest worden uitgeschakeld omdat de passagiers voortaan ontbraken, gaat die verklaring niet meer op. Het is de bevolking van Holland in haar geheel welke voor een zeker type van melodie en voor een zeker type van intonatie een vatbaarheid toont die niet alleen herinnert aan oude bezweringskunsten, doch ze lijkt te overtreffen door de snelheid van het bedoeld effect.
Nergens stellig kan de waarnemer die zich interesseert voor de functie van het menselijk gemoed, zulke merkwaardige bevindingen opdoen als hier in de concertzaal, waar enkele Italiaanse solisten met totaal onbekende namen een programma uitvoeren van aria's uit deels beroemde, deels ook geheel vergeten of verdwenen opera's. Bij de ingang van het gebouw reeds, daarbuiten, op de straat al, is een zonderling gekleurde en gespannen verwachting voelbaar. Elk lichaam is heimelijk gerhythmeerd alsof het een goed avontuur, iets wonderlijks, iets zeldzaams en verheugends tegemoetgaat, waarvan het te voren weet dat het zal gebeuren. Daarbinnen brengt ieder zijn verlangen mee, zijn vermoeden van iets tintelends dat hij niet zou kunnen omschrijven, maar dat weldadig zal aangrijpen, verkwikken, verwarmen, doorstralen met een gloeiing welke hij kent sedert altijd, maar gewoonlijk ontbeert en instinctief wil, voortdurend zoekt, vooral wanneer men ruziet, als er in 't binnenste van het lijf iets vraagt, smeekt, klopt, hamert, bonkt, wat geen verhoring krijgt. Wie kent dat niet? Naar gelang die obscure, meestal onbewuste, steeds verzwegen, immer geremde wensen tezamen komen, voegen zij zich bij elkaar, als electriciteit welke langzaam een accumulator vult met een energie van vonkelingen. Niemand in deze zaal laat zich afleiden door de verschrikkelijk platvloerse, illusieloze, grauw-gelige kaalheid van een podium, waar niets staat dan het rouwig, donkere, koud glimmende meubel dat men piano noemt, of vleugel, hoewel het weinig heeft van een vogel, de leeuwerik, nachtegaal, merel, die elkeen onder ieders huid hoort roepen. En daar zijn ze, de gedroomde, de verwachte zanger, de zangeres van dat duizendvoudig en eensluidend zelf. Twee silhouetten tekenen zich af tegen de verte waarheen alle ogen machinaal gericht zijn. De ene, schema van zwart en wit, is de pianist. Op de affiches wordt hij getiteld de maestro, en hij zal daarom niet goed of beter spelen. Wat doet 't er toe? De
andere, eveneens een bijna anonieme figuur in wit en zwart, of een globale gestalte in fleurige tulle, is de gezochte, de verhoopte, de verkondigde. Het applaus knettert als een bliksem die plotseling uit de lucht breekt en klatert na als het gedaver van een enorme waterval. Dit is nog pas een begin van krachten die een uitweg vergen, een stimulans en tegelijk de ontlading met een drift van opgestapeld innerlijk geweld.
Dan preludeert even de blikkerige piano, en zachtjesaan, haast onmerkbaar als een bloem die opengaat, ontplooit zich een stem. Slechts zelden wordt de muziek hier luid ingezet. Meestal begint de klank als een fluisterende, lokkende invitatie, maakt een geleidelijk crescendo in een lange, zuiver afgeronde boog, en verdwijnt dikwijls in een gelijke, nauwelijks hoorbare zucht. Tijdens het trekken van die visionnaire curve door de atmosfeer heeft iedereen ervaren wat een stem vermag, zonder enig décor, zonder costuums, zonder gebaren, (of ondanks een mimiek die wegens haar houterigheid stoort), zelfs zonder buitensporige kwaliteiten van toon en techniek. Ik geloof daarom niet dat men hier komt luisteren naar een stem, naar een geluid, zoals men een wedstrijd zou bijwonen van kanaries. Ik geloof ook niet dat men komt luisteren ter wille van de Opera en alle droom-reizen op een stoel welke het woord Opera suggereert. Van romantisch dromen kan geen sprake zijn tegenover dit naakte, vale podium. Tegenover dat gebrekkige getingel op een piano. Bij zo'n complete afwezigheid van elke begoocheling, van alle kunstmatige verleiding. Ik geloof niet eens dat men hier komt ter wille van het fameuze Bel Canto, het virtuoos mooie gezang. Met een minimum aandacht immers moet ieder die oren heeft bespeuren dat deze late en laatste verworvenheid van de menselijke keel, deze eigenschap, nauwelijks drie eeuwen geleden ontsproten uit het verlangen om alles wat op aarde geluid maakt te evenaren, te overtreffen - ook de nachtegaal - tot verval geraakte, gelijk menig ander menselijk verlangen van weleer. Ik geloof zelfs niet dat men komt luisteren naar een soort melodie welke sedert vijftig jaar ontbreekt in de muziek omdat zij op grond van vernuftige en valse theorieën, of omdat de ongelukkigheid hunner omgeving componisten zowel als hoorders dermate zangloos maakte en deed verstommen, dat men tegenwoordig (in de zogenaamde ernstige, deftige muziek
althans), een oprechte, spontane melodie niet meer verstaat wanneer zij soms nog probeert te klinken. Neen, ik geloof niet dat men hier komt ter wille van melodieën welke iedereen vanaf de wieg van buiten kent, waarmee iedereen opgroeide door de draaiorgels, en die iedereen gissen kan, ook al hoorde hij haar nooit. Alle muzieken, alle melodieën lijken op elkaar. Alle zeggen hetzelfde. Zowel die van drieduizend jaar geleden als die van dertig jaar terug. De muzikale emotie, beweegkracht, bleef steeds dezelfde. Zij werd allengs machtiger, doch niet verschillend. Vanaf haar oudste overblijfselen tot aan kort voorheen kan de muziek gedefiniëerd worden als een poging tot vermeerdering van onze persoonlijke waarde, van onze vitaliteit.
Op dit ontblote podium dus, en tegenover vier zangers, van wie de bariton zich laat aanmelden als weinig gedisponeerd, terwijl de twee sopranen en de tenor wel goed, maar toch strikt beschouwd niet meer dan middelmatig blijken, wordt de kwestie veel eenvoudiger. Als ik naar mijn eigen ondervindingen mag oordelen (want ook ik voelde mij menigmaal betoverd en weerloos aangegrepen) en als het niet de stem, noch de bekoring ener allang in ons binnenste neuriënde melodie was, waardoor een menigte zich van lieverlede liet vervoeren tot de trappelende uitgelatenheid van een dionysisch enthousiasme, zo ratelend dat het zichzelf scheen te willen bedelven onder zijn geraas, - welke factor kan het dan zijn die zulk een roes verwekt?
Hoe nauwkeuriger ik mijn persoonlijke indrukken onderzoek, des te duidelijker schijnt mij dat onze algemene overgave, onze gezamenlijke bezieling enkel veroorzaakt kon worden door het vreemde, zonderlinge, en ongelooflijk directe contact dat wij teweeggebracht voelden tussen onszelf en de Verdi, de Donizetti, de Bizet, de Rossini, de Bellini, de Puccini, die op een uur van hun leven, jaren her, de bewogenheid ondergingen waaruit deze zang geboren werd. Een direct menselijk contact door bemiddeling van een der vier zangers, onder wie geen enkele exceptioneel is, maar in wie het princiep levend bleef van de mogelijkheid om andere mensen te bezielen, te verrukken met niets dan een getrouwe weerklank der muziek waarmee zij vereenzelvigd zijn. Alles gebeurt inderdaad alsof elk dezer zangers van nature er naar tracht om met behulp ener gegeven muziek, en desnoods onverschillig welke, een psychische substantie te fabriceren, waarvoor niemand ontoegankelijk is, omdat zij haar werking bewijst op allen. Die zangers kunnen gerust veinzen een dergelijke bedoeling te hebben en comedie spelen. Zij zullen niettemin waarachtig zijn. Hoor, hoe geen hunner tonen een ogenblik onbeweeglijk is, ofschoon stabiel, hoor hoe zij elke toon en elk rhythme weten te differentiëren, alsof ieder geluid en iedere nuance in een geluid onmiddellijk ontspringt uit de electrische zenuwen van een levend mens. Als wij dat konden, wij met ons perfect orkest!
De Italianen waren de eersten en werden de laatsten die deze magnetiserende wisselwerking tussen muziek en haar hoorder weten te bewerkstelligen door de ontelbare raffinementen welke zij leggen in elke toon, elk rhythme, en in alle melodie. Wij, koele Hollanders, zijn wellicht de enige die voor zulk een natuurlijke of gefingeerde uiting der psyche bovenmate ontvankelijk bleven. Want zowel om op die wijze te kunnen zingen als om zulk een zang, fictief of niet, te waarderen en bezield te reageren, moet het volk, dat een dezer beide eigenschappen bewaarde, een oude, oorspronkelijke cultuur bezitten en een eerlijk, onbevangen hart.