Voor het behoud der muziek
Behalve politieke, muzikale, nationale hoeken en kanten, heeft de uitnodiging welke door de directie van het Concertgebouw gericht is tot de heer Paul van Kempen, ook enkele morele aspecten, die wij goed zullen doen in overweging te nemen, alvorens met ons applaus of anderszins een keuze te bekrachtigen, waarvan gezegd mag worden, dat zij ons oog in oog plaatst voor ons eigen geweten niet alleen, maar tegenover het geweten van hen, wier aandenken wij eren wegens een eenvoudige plicht van dankbaarheid en medelijden.
Want het ergste is niet dat wij, de overlevenden, een kaakslag krijgen door de uitdagende verschijning van de heer Paul van Kempen als leider en vertegenwoordiger onzer muziek, onzer wezenlijkste zielsbeweging. Het ergste is, dat de natuur der schuldigheid, welke de heer Paul van Kempen op zich laadde, en die hem vergeven werd zonder dat hij enige boete of spijt te tonen had, zelfs niet in holle woorden, het ergste is dat zulk een miskenning en vertrapping onzer diepste aanhankelijkheden het graf hoont, de martelingen en de getrouwheid hoont van allen, die tot in de dood hun geloof, hunne hoop en hun liefde betuigd hebben voor een juist ideaal.
Er zijn graden van misdrijf. In welke mate de heer Paul van Kempen, door zijn aanwezigheid hier, door zijn verheffing hier, de rechten schendt van degenen, die stierven voor een rechtvaardig doel, in welke onaannemelijke mate zijn boud optreden hier een overtreding betekent van wet en gebruik, van eer en fatsoen, bewijst meer dan duidelijk de levensloop van deze dirigent. Als men ten minste rekening wil houden met de historische en psychologische achtergronden van enkele jaartallen, die in zijn biografie geschreven staan met een paar onuitwisbare cijfers.
Hij werd ergens geboren binnen de Nederlandse grenzen. Men zegt te Zoeterwoude. Doch waar of wanneer doet er niet toe. Hij was Hollander, hij ontving zijn opleiding in Holland en op zijn zeventiende jaar zat hij al achter een viool-lessenaar in het Concertgebouw-orkest. Dat is knap en bewijst talent. Misschien had hij een beter verleden, een betere toekomst kunnen hebben. Toen reeds echter was de mentaliteit der Concertgebouw-directie anti-Hollands en de heer Paul van Kempen had geen geduld om het einde af te wachten van dat euvel. Ik kan zo iets begrijpen. Ik kan gemakkelijk iemand noemen uit de rangen van het orkest, die even waardig is als menig buitenlander om het te dirigeren. Een oude doem, waartegen ik al dertig jaar geleden vocht, verhindert dat. Het oude noodlot, geërfd uit de periode onzer vernederendste decadentie, kan het gedrag van de heer Paul van Kempen verklaren. Het kan niet vergoelijken wat hij ondernemen ging.
Hij trok naar Duitsland, waar een nieuwe partij opkwam, die mensen nodig had. Want in dat toenmalige Duitsland werden reeds verscheidene millioenen exemplaren gelezen van Mein Kampf. Men verbrandde er al boeken. Men bekladde er de woningen van Joden; men sloeg hun ruiten in; men boycotte hen. Iemand die niet voorzag wat daar gebeuren zou, moest stekeblind en stokdoof zijn. De voorzichtigsten begonnen hun land te verlaten; de anderen kropen in hun schulp en hielden zich schuil.
Men had daar mensen nodig, voor het nut of voor de propaganda, en de heer Paul van Kempen presenteerde zich. Om te beseffen in hoeverre dit soort van onderkruiperij als afkeurenswaardig, als verachtelijk geoordeeld moet worden, raad ik ieder die hierover twijfelen zou, een brief te herlezen van Bronislav Huberman, welke door de secretaresse van Furtwängler gepubliceerd werd in haar Mémoires. Er schijnen zulke twijfelaars te bestaan, zelfs in onze ministeries.
Maar de heer Paul van Kempen deed nog meer dan onderkruipen, dan opgejaagden vervangen. In 1932, een jaar, een maand voordat Hitler en zijn benden zich meester maakten van de macht, nam hij de Duitse nationaliteit aan. Terwijl de besten genoopt waren tot de vlucht, of hun vaderland vrijwillig verlieten, of opgesloten werden als misdadigers in een gevangenis, in een concentratiekamp, verbond de heer Paul van Kempen zich met een volk, dat zonder schaamte verviel tot schande. Hij beweert, volgens Duitse gewoonte, dat die keuze hem werd opgedrongen. En waarom zouden wij hem niet geloven? Wij accepteren zijn verzinsels. Sinds wanneer echter geldt zulk een voorwendsel als excuus? Hoe noemen wij iemand die zijn persoon verkoopt of verkwanselt voor een vuile zaak en voor zijn eigen voordeel?
Er zijn drie veronderstellingen mogelijk om het wangedrag van de heer Paul van Kempen te verklaren:
Of hij is een aartsbotterik, die zijn ogen in een zak draagt.
Of hij heulde met de boeven.
Of hij is een vulgair opportunist, die zijn belangetjes behartigt en maling heeft aan de rest.
Elk dezer veronderstellingen (en een vierde zie ik niet) is disqualificerend voor een kunstenaar, die dingt naar de post van leider der muziek te Amsterdam.
Een vraag nog: Is de wet Delbrück, volgens welke ieder Duitser onvervreemdbaar eigendom blijft van Duitsland, geldig voor genaturaliseerden? Dan zou de smet waarmee de heer Paul van Kempen zich bezoedelde evenmin af te wassen zijn als de bloedvlek op Lady Macbeth's handen.
Maar hij deed nog meer dan zich versjacheren tot Duitser en als onderkruiper te dienen van uitgestotenen. Terwijl de gegeven situatie zich ontwikkelde, terwijl hij zag wie vluchtte voor een infame tyrannie, of wie er zich bij neerlegde, is hij gebleven waar hij was; en wie hij was: Een knecht, een slaaf, die, om dirigent te worden, zich verkocht aan de bandieten.
Men kan grote woorden niet altijd vermijden. Omdat er soms gevoelens zijn, die slechts in zulke woorden kunnen worden uitgedrukt.
De heer Paul van Kempen immers dreef zijn verraderij nog verder. Toen de tijden vervuld waren, toen de Hitleriaanse oorlog uitbrak, toen de schurken ons land overweldigden, toen zij hun beulsambacht uitoefenden in onze straten en huizen, kwam de heer Paul van Kempen hier, in zijn voormalig moederland, terug aan 't hoofd van een orkest, dat uitgezonden was om het zogenaamde moreel onzer beschavers te versterken. Durft de heer Paul van Kempen loochenen, dat hij deze gruwel bedreven heeft?
En waar ben je Menno ter Braak? Waar ben je Marsman? Waar ben je Gerrit van der Veen?
Had je ooit gedacht, toen je heel het werk dat je nog maken wou, inzette op die ene kaart van misère, waar de dood troef was, had je ooit gedacht dat je hier enkel aanwezig zoudt zijn als de naam ener straat, waar niemand zich herinnert wat je gewild hebt en waarvoor je stierf?
Kom op, tienduizenden anderen, gestikt in een gaskamer, verbrand in een oven, verhongerd, gefolterd, gefusilleerd - of levend nog - en gemerkt, getatoueerd met blauwe cijfers op uw arm - zoals vroeger de galeiboeven. Kom op, en zeg ons wat gij denkt over de heer Paul van Kempen, zur Befehl om de Tatenfreudigkeit van je folteraars te vermeerderen, om je te wonden, om je te knakken.
De karakteriserende laagheid van de heer Paul van Kempen steeg hiermee nog niet tot haar top.
Nadat zijn Duitse patroons de nederlaag geleden hadden, die hij niet verwachtte, en opgehangen waren, toen niemand in Duitsland hem nog wilde, had hij het lef en de lafheid om terug te keren naar zijn verloochend en geteisterd ex-vaderland. Hij werd er binnengesmokkeld met de hulp van meerderen en minderen. Onder allen die gekultuurkamerd hadden met onze moordenaars was hij de enige die niet gedagvaard kon worden voor een ere-tribunaal. Omdat hij geen eer had. Omdat hij Duitser werd.
Hij gaat vrij uit! Hij zal vijftien uitvoeringen dirigeren van het Concertgebouw-orkest, uit welks gelederen zovelen vertrokken naar Theresienstadt, na een uitvoering der Negende Symphonie van Beethoven, - Alle Menschen werden Brüder - onder leiding van Eduard van Beinum.
Bestaat er geen greintje gevoel van kameraadschap in dat Concertgebouw-orkest? Is daar niemand om nog even te denken aan iemand? Hebben allen daar het geheugen verloren? Laten zij zich alles welgevallen? Zelfs zo'n misdaad?
De heer Paul van Kempen gaat vrijuit en azend op succes, en alles veil hebbend - hij bewees het! - voor een succes.
Ja, alles veil hebbend. Zich zelf te koop aanbiedend en ook de muziek waarmee hij knoeit, ook die schoonheid, welke hij geprostitueerd heeft voor zijn eigenbaat.
Ik weet niet of er kwijtschelding is voor zulk een fout tegen de geest.
Alleen kan ik het dodelijk gevaar aantonen dat de heer Paul van Kempen gaat belichamen, wanneer hij met bijstand van ambtelijke kruiwagens, even kruiperig als hij, gesteld zou worden in het centrum onzer muziek. En niet eens de vele doden, de vele kruisen der plekken, waar iemand, die voelde gelijk wij, werd omgebracht, behoef ik daarvoor op te roepen als getuigen.
Want géén Nederlands componist, géén die eerlijk staat tegenover zichzelf, tegenover de muziek, kan zijn werk toevertrouwen aan de heer Paul van Kempen.
Wilt gij veile kunstenaars? Ziedaar, Regering en volk van Nederland, in het domein der psyche en der schoonheid, uw verantwoordelijkheid voor vandaag.