Het jubileumjaar der Opera
Men heeft er niet op gelet, noch bij ons noch elders, dat een van de merkwaardigste gebeurtenissen der muziekgeschiedenis in deze herfst een verjaardag bereikte, die niet enkel verdiende gevierd te worden wegens de bijzondere betekenis van het feit, doch evenzeer wegens de lessen welke kunnen voortvloeien uit de goed begrijpende herdenking van hetgeen toen een aanvang nam. Vast en zeker, om maar al iets te noemen, zou het Holland-Festival van vorige zomer een uitstekende greep gedaan hebben in de belangstelling der hele wereld, als het een deel van zijn programma geplaatst had onder presidium van de enkele mensen, die in 't jaar 1600 - om precies te zijn: op Vrijdag 6 October - een nieuw tijdvak openden voor de evolutie der muziek, en de fundamenten legden van een kunst, welke zonder hun tussenkomst misschien nimmer hadde bestaan.
Op deze datum immers, 6 October 1950, was het drie en een halve eeuw geleden, dat te Florence, ter gelegenheid der feesten bij het huwelijk van Henri IV, Frans koning, en Maria de Medicis, dochter uit de familie die het meest bijdroeg tot het wekken der Renaissance, de eerste opera werd opgevoerd, waarvan de papieren documenten, welke nog bruikbaar zijn, gespaard en bewaard bleven, ondanks de opruimwoede van de nazaat, ondanks de vraatzucht van muizen, ratten en kakkerlakken, voor wie de producten van de geest even weinig belang hebben als voor het gros der rechtopgaande tweevoeters, aan wie, volgende de woorden van Ovidius, een subliem gelaat gegeven werd om het naar de sterren te heffen. De eerste opera trouwens die overtuigingskracht genoeg bevatte om bij menigeen het weifelend geloof te versterken in een vermetel idee, om menigeen aan te sporen tot wedijver met een werk, dat zijn toehoorders zodanig verraste en boeide, dat als een dageraad zijn schemerend licht zond over een wereld welke men vergeten had in de dromen van een lange slaap.
Deze eerste opera was het resultaat van discussies welke gedurende twintig jaren gevoerd waren door de leden ener club, die vergaderde ten huize van Giovanni Bardi, de laatste vermeldenswaardige telg uit een oud geslacht van kleine komaf, dat zich een burcht verworven had in de Apennijnen en de titel van graaf. Vandaag is er te Florence nog een Via de' Bardi, tussen de Ponte Vecchio en de Santa Maria delle Grazie, welke zijn naam in aandenken houdt op de linkeroever van de Arno. Maar de Giovanni van omstreeks 1600 is de enige, die werkelijk de roem verdiende om voort te duren in de dagelijkse gedachten van het volkje dat daar nu nog woont. Hij was tegelijk dichter, dramaturg, componist, philoloog, philosooph, en had te veel neigingen waarschijnlijk om ene ervan methodisch tot haar hoogste doel te brengen. Op een zeker moment echter in zijn leven kreeg hij de openbaring van iets dat er op de aarde nog niet was, en dat er zou kunnen, zou moeten zijn. De bel rinkelde bij hem en riep hem naar de deur, waar een onbekende, nooit vermoede mogelijkheid, een onbegrensde toekomst voor hem lag, terwijl hij het derde hoofdstuk las van Plato's Republiek. Daar ontdekte Giovanni Bardi, dat muziek een verbinding is van woord, harmonie en rhythme. De harmonie bepaalt de verhouding tussen hogere en lagere tonen, en eveneens van de korte of lange cadans der woorden. De muziek is niets anders dan de kunst om aan het woord de juiste tijdmaat te verlenen, de juiste intonatie, de juiste draagwijdte, en ook de juiste zin.
Toen hij dit princiep gevonden had, week hij niet meer daarvan af. Het impliceerde de radicale veroordeling van de complete muziek, welke sedert eeuwen door de christenheid beoefend was en die in tienduizenden kerken en kloosters geheel Europa overheerste. Het impliceerde de totale verdwijning van die toenmaals oppermachtige kunst. Het impliceerde eveneens een compositie- en een voordrachts-techniek welke diametraal indruiste tegen alles wat er tot dan toe gemaakt en uitgevoerd was. In plaats van het muzikale denken te concentreren op de collectieve zang van het koor, moest men het middelpunt der aandacht voortaan baseren op de stem van de solist - die overal waar tot dusverre ernstige, officiële muziek geschreven werd, zich nog nimmer had kunnen ontworstelen aan de beperkingen der massa. In plaats van de tenor, die tot dan toe de leidende functie vervuld had in het compositorisch organisme, moest deze rol voortaan worden opgedragen aan de bas, hetgeen een complete revolutie eiste van alle regels die sinds mensenheugenis gerekend waren als natuurlijke norm en scholastisch dogma. Het princiep van Bardi impliceerde bovendien, dat van toen af tientallen domeinen der expressie onderzocht en ontgonnen moesten worden, welke tot dan toe - in de muziek ten minste - nimmer waren betreden, dit wil zeggen, alle regionen, met al haar nuances, der innerlijke en uiterlijke ervaringen, passies van de individuele, aardse mens, die tot dan toe niet of slechts uiterst schematisch door de dominerende muziek waren vertolkt. Daar de muziek in 't vervolg werelds zou worden in plaats van religieus, en solistisch in plaats van collectief, impliceerde Bardi's princiep ten slotte de intrede der vrouwelijke stem in de muziek, waar zij tot dan toe op grond van een apostolisch gebod (de vrouw heeft te zwijgen in de kerk, schreef Paulus) geweerd was.
In geen enkele kunst en in geen enkele tijd werd ooit een zo totale omwenteling beraamd van alle geldende aesthetische wetten, en nimmer werd een zo volledige verandering ondernomen door zulk een gering aantal mensen en met zulke beperkte middelen. Onder de leden der club, die vergaderde in het paleis van Bardi, en die de camerata, het kameraadschap genoemd werd, bevonden zich de componist Vincenzo Galilei, (vader van de astronoom Galileo, die de zon stil zette en de aarde in beweging bracht), de humanist, philoloog en mathematicus Girolamo Mei, de dichter Ottavio Rinuccini, die gold voor een tweede Tasso, verschillende andere geleerden en componisten, van wie de meesten, in ieder geval de intellectuele leiders, behoorden tot de adel of tot een patricische familie. Inderdaad zijn de solistische stijl en de opera, welke sedert het moment hunner uitvinding, zo uitnemend menselijk, zo universeel populariseerbaar zouden blijken, van aarts-aristocratischen oorsprong, en dat geen enkele sociale noch economische invloed tot hun ontstaan heeft bijgedragen, behoeft zelfs geen betoog. Toen Bardi in 1594 als pauselijk kamerheer van Clemens VIII naar Rome geroepen werd, verhuisde zijn ‘kameraadschap’ naar het paleis van Jacopo Corsi, een ander Florentijns edelman. Dáár werd in 1597 de eerste waarlijke opera vertoond, en ook de eerste muziek gespeeld, waarvan de auteur later zei, dat zij geheel anders behandeld was dan door al zijn voorgangers. Wegens de slordigheid van mensen en muizen raakte dit werk verloren. De dichter was Rinuccini; de componist Jacopo Peri (geb. 1561), door zijn stadgenoten bijgenaamd: il zazzerino, de behaarde, de harige. Het stuk heette Dafne, de nymph die bemind werd door Apollo, maar zich liever liet veranderen in een laurier dan de liefde in te willigen van een god.
Omdat volgens de mening van wijze lieden niets, dat intrinsieke waarde bezit, ooit kwijt raakt, mogen wij veronderstellen dat de verloren Dafne minder goed was dan de eerste waarlijke opera, die bewaard bleef. Zij werd opgedragen aan de ‘Cristianissima Maria Medici, Regina di Francia et di Navarra’, zij was vervaardigd door dezelfde kunstenaars die Dafne gemaakt hadden, Rinuccini en Peri, gekozen om de opzienbarendste plechtigheid op te luisteren van dat jubeljaar 1600, en heette ‘Euridice’. Zo was zij tevens de eerste der ontelbare Euridice's en Orfeo's welke sinds drie en een halve eeuw de lof der liefde bezongen hebben, en onze weigering, onze niet-aanvaarding van de dood, tot aan de film Orphée van Jean Cocteau.
Maar tot vandaag toe heeft de Euridice van Jacopo Peri nog niet hetzelfde geluk gekend dat de weinige jaren daarna geschreven Orfeo van Monteverdi ondervond van Vincent d'Indy, door wiens oplettendheid dit groot werk kon herrijzen uit de stof en as waaronder het bedolven lag. Het zou mooi geweest zijn, doch blijkbaar te mooi om waar te worden, wanneer ter gelegenheid van een zo belangrijk en verwaarloosd jubileum, een der vele gidsen die onze cultuur regelen, aan één onzer Hollandse musici de taak vergund had om aan de Euridice van Rinuccini en Peri de wedergeboorte te schenken, welke zij wacht en waarop zij recht heeft.
Want de consequenties der beginselen, welke Peri stelde, reiken tot heden. Hij beweerde ervan overtuigd te zijn, dat hij, evenals de Antieken, evenals Aeschylos, Sophocles en Euripides, die tegelijk dichters en componisten waren, doch van wie hij nooit een noot gezien, noch gehoord had, hij meende oprecht een muzikale uitdrukking gevonden te hebben, welke meer was dan spreektaal, een uitdrukking die zingt maar welke nergens het gezang wordt dat voornamelijk zingt om te zingen. Hij meende al de intonaties en accenten van zijn tekst getrouwelijk nagebootst te hebben, of zij kalm dan wel hartstochtelijk waren, volgens voorbeelden uit het reële leven. Spoedig na hem werd dit ideaal vergeten. Want door de opera kreeg de mens, voor de eerste maal sinds hij bestond, alle kansen te kennen zijner eigen stem, ook die der coloratuur-aria, der bravour-aria, van de nachtegaal. Ongeveer twee honderd jaar later poogde Gluck naar dezelfde gelijkheid tussen poëzie en muziek als Peri. Maar ook weer kreeg de mens toen alle uitdrukkingsmacht te kennen van het orkest dat begon te ageren als een autonome factor der muzikale expressie. Een kleine eeuw daarna kwam Wagner, die een gelijk doel waande te beogen, maar wiens tekst meestal verzwolgen wordt door een orkest, dat hijzelf emancipeerde buiten zijn weten, buiten zijn bedoeling. Direct na hem verscheen de Pelléas et Mélisande van Debussy, die zowel de dictie als de orkestratie, bij wijze van protest terugvoerde, in een hedendaags idioom, tot het aanvankelijk ideaal der Renaissance en der Oudheid, dat nimmer voldoende verwezenlijkt werd. Wagner echter had talloze navolgers. Debussy geen enkele. Evenmin als de Peri van de eerste Euridice.
Het is een zonderling verlangen, de ingeboren wens van ons om woord en muziek evenwaardig en gelijkluidend te willen. Dit verlangen is dermate oud en sterk, dat de vroegste bewustwording ervan stellig een herdenking verdiende, ook al weten wij niet precies waarom. In die begeerde eenheid tussen het meer rationele der poëzie en het meer irrationele, intuïtieve der muziek, ligt misschien het noodzakelijke evenwicht voorspiegeld tussen woord en klank, daad en droom, tussen het zijnde en het wordende.
Alleen reeds om een dergelijk raadsel te confronteren met de rede, had ik in dit jubileumjaar Peri willen horen.