Muzikale nederlaag
Ondanks alle respect voor een opgeschroefd prestige en werkelijke verdienste, kon bij de laatste kennismaking met Der fliegende Holländer alleen geconstateerd worden, van het begin tot het einde, dat deze opera niet enkel de slechtste en de meest vervelende is van Richard Wagner's dertien dramatische werken, maar van het hele bekende répertoire.
Het onderwerp, een tot bakerpraatje gevulgariseerde variant der middeleeuwse fabel van Ahasverus, wortelt zó diep in de geaffecteerde, artificiële gevoelswereld van het hyper-romantisme, en is zó weinig transponeerbaar in onze hedendaagse gedachtensfeer; het ontbeert in zo hoge graad elke geloofwaardigheid, elke factor van normale, levende menselijkheid, dat men het laatste sprankje redelijk verstand opzij moet duwen om enig belang te hechten aan de geschiedenis van een zeeman, die, wegens een beetje gevloek tijdens een bulderende storm, door de duivel veroordeeld wordt tot eeuwig rondzeilen, als hij geen vrouw ontmoet die door haar offer hem van deze doem bevrijdt. Een dergelijk verhaaltje is goed voor een pagina humoristisch proza of ironische poëzie van Heine, aan wie het ontleend werd; maar te dwaas en te mager om er een avond mee door te brengen in de schouwburg. Dan liever ‘Robert le Diable’ van Meyerbeer. Hij is ten minste amusanter.
Want de verguisde en vergeten Scribe, van wie niets overbleef dan een Parijse straatnaam langs de Opéra, wist in ieder geval een extravagant onderwerp te dramatiseren op een manier waarbij men popelt van genoegen en niet van ongeduld. Wagner's scenario bestaat uit drie bedrijven, en nauwelijks zeven tonelen, waarvan elk een aantal eindeloze minuten te lang is uitgedijd. Zijn eerste opzet is geweest een korte een-acter, een simpel ‘lever de rideau’, gelijk hijzelf vertelt in zijn autobiografie. En voor een gegeven, dat zich noodzakelijkerwijze beperken moest tot drie taferelen (1. landing van de verdoemde zeevaarder; 2. confrontatie met de verhoopte vrouw; 3. resultaat dezer ontmoeting) was de omvang van één bedrijf ruim voldoende en goed geschat. Maar gedreven, bezeten door zijn lust om muziek te maken, rekt hij elk anecdotisch gevalletje dat hij aan de handeling koppelen kan in het mateloze uit. Zijn matrozen houden niet op met hun liedjes, zijn zingende spinsters houden niet op met spinnen. Dat zal altijd de fout blijven van Wagner als dramaturg. Later, in Tristan, in de Walküre, etc., compenseert hij dat gebrek met verleidelijke muziek. Het muzikale supplement voor een aldoor stagnerende actie, is bij Der fliegende Holländer uiterst schraal en ontoereikend.
Van pittoreske aardigheden, die de mensen van 1840 boeiden zolang 't de componist beliefde, hebben wij in enkele seconden ons bekomst. Omdat zij weinig waard zijn als muziek. Omdat zij verre overtroffen worden door de melodische overvloed van iemand als Auber. Omdat zij nergens de psychologie van het gebeurende verruimen, verdiepen. Omdat zij totaal overbodig zijn. Omdat zij alleen dienen als opvulling, als tamelijk goedkope stoffering van een tijdsduur, die gemeubileerd moet worden met iets wat voor de hand ligt. Van een psychologische ontwikkeling krijgt de luisterende toeschouwer nergens blijk. Hij wordt steeds tegenover een feit geplaatst. De personen blijven zoals ze zijn bij hun eerste optreden. Declamatorisch zingende figuraties van een ‘tableau vivant’. De poëzie welke zij galmen is in de stijl van Byron, die toen academisch begon te worden. Eerst was de tekst geredigeerd in proza. Van 18 Mei tot 28 Mei 1841 heeft Wagner hem geversifieerd te Meudon.
Het eigenlijke componeren van zijn libretto nam daarna slechts zeven weken in beslag, alsof hij alles maar voor 't grijpen had. Hij greep inderdaad rechts en links, naar gelang het te pas kwam. Af en toe Wagner, vol belofte van toekomst; dan weer Meyerbeer, echo van het actuele, dat toen reeds verleden was. Het zonderlinge van Der fliegende Holländer is, dat de naklank van het voorbije altijd de intonaties van het komende kapot slaat. Men dobbert tussen tweeslachtige, onverenigbare indrukken, die elkaar verzwakken, opheffen. Telkens hoort men de nieuwe Wagner gekarikaturiseerd door de verouderde Wagner, de oude geannuleerd door de vernieuwende. Dat hybridische verbrokkelt reeds de ouverture, die gecomponeerd werd toen alles klaar was, en hem twee maanden kostte, meer dan het hele werk. Voortdurend declasseert het geniale het conventionele, en omgekeerd. Twee gemoedsgestel[tenissen,] twee mentaliteiten zijn onophoudelijk met elkaar in wrijving en omdat men nergens weet welke de echte is, twijfelt men aan beide, met de vreemde gewaarwording die men zou krijgen bij een roman, waarvan beurtelings het ene hoofdstuk geschreven ware door Balzac, het andere door Eugène Sue.
Het valt te betwijfelen of die innerlijke tweespalt ooit geheel kan worden ondervangen, door de mise en scène van een regisseur die zich een helder en nauwkeurig idee gevormd heeft van de gestelde moeilijkheid. Maar als Heinz Tietjen, die voor deze stilering uit Duitsland geroepen werd, het probleem vermoedelijk bemerkte, hij zocht de oplossing in de faliekant verkeerde richting. Elk tafereel, dat wegens het karakter der bijgevoegde muziek licht en luchtig had moeten blijven, heeft hij ter wille van de beoogde stijl-eenheid overmatig aangedikt, verzwaard, geheroïseerd, om het in harmonie te brengen met de pathetische figuur van de Hollander. Verschillende regie-aanduidingen van Wagner, die een theater-man was en daarbij de auteur die weet wat hij schrijft, zijn door Tietjen boud genegeerd of gewijzigd. In het tweede bedrijf wilde Wagner de spinnende Noorse meisjes huiselijk rondom de schoorsteen hebben, gelijk dat eertijds gedaan werd. Tietjen zet hen in brede rijen dwars over het toneel, alsof zij de demonstratie geven van een gedisciplineerde spinschool, waar recht üppig, zoals de Duitsers zeggen, gezongen en gesponnen wordt. Om alle aandacht niet door dit dartele gezelschap te laten inpalmen, moet Tietjen dan aan Senta in haar grote leunstoel de starre pose opleggen van een medium dat contact heeft met geesten. Heel die scène is onuitstaanbaar opgeblazen, zowel in het üppige, als in het spiritistische. Wanneer de Hollander dan binnentreedt, wil Wagner dat hij naar de voorgrond gaat. Tietjen plaatst hem precies onder zijn geschilderd portret (dat overigens onverklaarbaar moet hangen aan de achterwand, volgens de wens van de dichter), alsof Tietjen 't nodig vindt om aan te tonen, dat het conterfeitsel sprekend lijkt op het model. Voor de aannemelijkheid van 't geval zou 't duizendmaal beter geweest zijn dat het origineel een tikje minder geleken had op de copie.
Voor zulke nuances echter mist Tietjen een zintuig. Hij is niet subtiel. Hij legt de accenten er graag dik bovenop. Om een goedkoop effect te bereiken ontwijkt hij met plezier de moeilijkheid. Zoals in 't derde bedrijf. Het toneel moet daar in contrasterende helften verdeeld zijn volgens de expresse voorschriften van Wagner zelf. Links, rondom de boot van de brave Noor, windstilte; rechts, rondom het spook-schip van de Hollander, gierende storm. Tietjen hult onvervaard de ganse ruimte in een razende orkaan, en laat zijn mensen twintig maal over en weer rennen als bezetenen, tot zij en wij er waarlijk genoeg van krijgen. Men heeft die dingen met bewondering aanschouwd. Achter een voordoek van gaas manoeuvreerde Tietjen zeer handig en zeer stemmig met de gekleurde ruiten van de electrische lantaarn. Hij had het gevoelig afgewogen coloriet der decors en costuums van Charles Roelofsz daarbij altijd in zijn voordeel. Maar als Heinz Tietjen een gewoon Nederlands inboorling geweest was zou men hem wegens onpermitteerbare Duitse overdrevenheden danig te lijf zijn gegaan. Waarom nu dan niet? Waren wij in een Hollandse of in een Duitse opera? Klaarblijkelijk niet in een Hollandse. De taal waarin gezongen werd was Duits, evenals de wanbegrippen der regie.
Dan rijst automatisch de vraag wie het in zijn hoofd haalde om de culturele activiteit der Nederlandse Opera uit te breiden met een productie in Duitse trant. Voor zover mij bekend is, mag ik de titularis der hoofdrol, Otokar Kraus, geen Hollander noemen. Onder zijn tegenspelers was enkel Gré Brouwenstijn, in de rol van Senta, aan hem evenredig. Als Paul Pella een inlander was zou ik hem op de bitterste wijze moeten critiseren omdat het hem niet lukte de ouverture een ordentelijke vertolking te bezorgen, noch om een accurate samenhang te bewerkstelligen tussen orkest en toneel. Het koor dat prachtig zong, was echter een inheems koor van Hollandse stemmen.
Ik geloof daarom billijk te blijven wanneer ik zeg, dat een voorstelling van Der fliegende Holländer niet onvoordeliger had kunnen uitvallen voor Wagner, maar nuttiger en leerzamer voor ons, als zij was voortgebracht met onze eigen middelen - zelfs al zou zij een teleurstelling, een fiasco geworden zijn gelijk deze.