Een Meester der Muziek
Zó maar, met een gebaar van de hand, een geweldig brok modern verleden weg te vagen; zó maar, met enkele wenken, een hele menigte uit de vale woestijnen van de twijfel, de ironie, de wanhoop, de walging, de hekel, te leiden tot in het midden van 't beloofde land, tot op de tinnen van een paleis waar de heerlijkheid der bloeiende aarde langs alle kanten, nog verder dan men ziet, ligt uitgespreid; en zó maar, alsof dat dansend gedaan wordt door de jonge David van Donatello, door de jonge Perseus van Cellini, een gedrocht in ons binnenste te verdelgen welks aanwezigheid het denken en voelen gedurende een kwart eeuw vergald of verlamd heeft; en zó maar, met een ruk, ieder te herplaatsen in een levenwekkend geestelijk klimaat, waar elk greintje materie de energie uitstraalt, de warme gloed van een even reële als ongekende nectar; en zulk een integrale transformatie van ons huidige, wantrouwige, door en door ontgoochelde wezen, eerst te verrichten met een spreekwoordelijk knusse symphonie van Haydn, daarna te bevestigen met de symphonie van Gustav Mahler welke aan de goedgelovigheid van hedendaagse mensen excessieve eisen stelt... geef toe, dat de dirigent, uit wiens verlangen dusdanige krachten ontspringen, en op wiens wens dusdanige weldaad van dionysische verheuging onafgebroken wordt uitgestrooid, - geef toe dat een dergelijk kunstenaar gemaakt is van de kostbaarste substantie. Gelijk de dichter La Fontaine, nadat hij toevallig een fragment van Baruch onder ogen kreeg, aan ieder die hij ontmoette, vroeg of hij Baruch gelezen had, zou ik vandaag iedereen willen vragen: Heb je Leonard Bernstein gehoord?
Als dirigent komt hij uit de school van Serge Koussewitzky, en hij is twee en dertig jaar. De biografische inlichtingen van het programma vermeldden niet de plaats zijner geboorte, noch het deel der aarde waar hij de indrukken ontving welke tijdens de jeugd de grondslag leggen van het menselijk gemoed. Ik weet dus niet of de merkwaardigste eigenschap die hij bezit: de volstrekt juiste verhouding, de algehele waarachtigheid, de onvoorwaardelijke onderdanigheid tegenover de muziek, de instinctieve, organische, onontkomelijke eerlijkheid, de spontane, totale assimilatie met de muziek, nu reeds in een dermate ongerept zuivere kwaliteit kan opgeleverd worden door een Amerikaanse bodem en een Amerikaans milieu. Want in het hedendaagse, utilitaristische, geuniformde Europa lopen die bij uitstek individualistische eigenschappen al sinds minstens twee generaties voortdurend gevaar van gesmoord of kromgetrokken te worden onder de omstandigheden, en wanneer Leonard Bernstein volmaakt ontsnapte aan nivellerende, standariserende factoren, welke doorgaans voor talrijker en krachtiger gelden in Amerika dan hier, zou deze bijzonderheid als eerste aanduiding geciteerd moeten worden van een natuur, van een inborst, van een karakter, van een persoonlijkheid die absoluut hors série is, buitensporig exceptioneel, origineel, authentiek, - kortom: van de hoogste orde.
Op deze soort van uitverkorenheid wijst zijn ganse dirigeren. Het getuigt tevens van de opperste, technische precisie, van de nauwgezetste psychische intonatie, en van de edelste innerlijke gerichtheid. In elk der honderden onderdelen van het orkestrale apparaat heeft twee uur lang iedere accentuering der melodische lijn, ieder tempo, iedere schakering der instrumentale groepen, iedere rangschikking harer dynamische proporties geklonken als volkomen, als onverbeterbaar exact, en luisterend met de grootste opmerkzaamheid scheen het mij dat ik iedere nuance nog accuraat bevonden zou hebben wanneer ik haar in millimicrons had kunnen meten. Het is mogelijk dat hij Haydn meer via zijn intellect benadert dan door middel van het intuïtieve, directe contact. Maar het resultaat was op infinitesimale kleinigheden na hetzelfde, en onophoudelijk boeiend, want zijn intellect is van de eerste rang. Ik begrijp de geleerde, bedachtzame lieden ook niet die Bernstein's opvatting van Haydn hebben gegispt omdat zij gewend zijn aan een Haydn die verveelt, zeurt en indommelt volgens klassiek, academisch recept. Zij moeten slechts een vage notie hebben van de manier waarop Haydn in 't leven stond, en nog een flauwer begrip van wat goede muziek altijd was en zijn zal: geen stilstand doch beweging, geen apathie doch actie, geen sleur en geslenter, doch opwekking, verrassing, verwondering. Ten opzichte van Bernstein's Haydn-weergave schaar ik mij zonder aarzelen aan de zijde van het publiek, dat hem na Haydn toejuichte alsof ieder in zijn binnenste het gevoel had van een blijde en onverwachte triomf. Hoe uiterst moeilijk zulk een zegepraal te behalen valt met Haydn schijnen onze welmenende arbiters niet te kunnen gissen noch waarderen.
Sommigen zullen zich misschien verbazen dat ik bij Bernstein grif een mimiek aanvaard die ik bij anderen afkeur. Ik kan mij inderdaad vergenoegen met het soberste en simpelste, wanneer het effect hiervan hetzelfde is als van de uitbundigheid. Ik kan mij voorstellen dat een gebondener stijl elementen van superioriteit bezit, wijl het maximum er bereikt wordt door een minimum. Wie echter niet blind is, zal hebben waargenomen, dat Bernstein nu reeds de beide extremen van dirigeren in zich verenigt en met een gewone natuurlijkheid de methode toepast welke hem op een gegeven moment het doeltreffendst schijnt. Ik heb hem de overweldigendste, de overstelpendste crescendo's zien verrichten zonder een vinger te verroeren, en alsof hij veranderd was in een blok van zwart basalt. Ik heb Bernstein's mimiek gemotiveerd gezien door de muziek, en hoorde de muziek gemotiveerd door het gebaar. Bernstein's mimiek is niet een min of meer overbodig toevoegsel, oplegsel bij de klank, als een plakje mahonie op vurenhout. Bernstein's gebaar roept de muziek. Omdat Bernstein's mimiek altijd muziek creëert, altijd muziek van het zeldzaamste en tevens werkzaamste gehalte - zelfs op plaatsen waar de componist in gebreke blijft - daarom houd ik Bernstein's wijze van dirigeren voor echt, ras-echt, oer-echt, voor even echt als de impuls waaruit souvereine muziek ook dan nog geboren wil worden wanneer de componist faalt.
Wat ik gewaar werd bij Haydn kon ik verifiëren tijdens de Tweede Symphonie van Mahler. De oudste gedachten van de mens over een laatste oordeel, over een glorieuze, onsterfelijke herrijzenis der lichamen uit de bederflijke dood, - deze vroegste zekerheden welke een mens zich verzon zodra hij verschilde van het dier, werden door Mahler vertolkt in traditionele verbeeldingen. Qua muziek kunnen deze symbolen nooit blijvend geldig zijn gelijk b.v. het ‘Laatste Oordeel’ van Michel-Angelo of de ‘jacht naar aardse geneugten’ van Jeroen Bosch, dat hangt in het steen-harde, en steen-dode Escorial van Philips II. Wijl de componist deze twee polen van minus en plus, van gruwen en betrouwen, van smart en vreugde, van mis en raak, omschrijft met figuren die even begrijpelijk zich vertonen als algebra, en toch onduidelijk, toch irreëel, moeten de gevoelens welke hij signaleerde in approximatieve tekens, telkens weer hervoeld, herleefd, en verwezenlijkt worden door de dirigent, aan wie niets wordt voorgelegd dan een abstract geheimschrift van hiëroglyphische noten. De zin er van te ontdekken, het geweld en de betovering er van te ondergaan, te begrijpen, en wederom tot gebeurende werkelijkheid te maken, tot iets wat men als 't ware betast, zoals Thomas het herrezen lichaam van de Christus controleerde, - dat is bij Mahler's Tweede het ambacht van de dirigent.
In deze symphonie synthetiseerde Mahler de schrikbarende visie van Michel-Angelo met de kinderlijk fantastische, anecdotische, pittoreske, sprookjesachtige voorstellingen van Jeroen Bosch. Dat is gauw gezegd of beweerd. Alle beletselen om daaraan te geloven, om daarop secuurder te vertrouwen dan op de munt die wij in onze beurs meedragen, werden overwonnen door Leonard Bernstein.
Het eigenlijk fantastische was, - in de zang van Roos Boelsma, van Dora van Doorn, in het bijna vlekkeloze spelen van het Residentie-Orkest, het bijna onberispelijk zingen van het Haags Toonkunstkoor, - het zo goed als ongelooflijke dat Leonard Bernstein ons suggereerde met dezelfde kracht waarmee Mahler het geheim van alle mens uitsprak: Wij komen uit het goddelijke en naar het goddelijke zijn wij onderweg.
Niets misschien is vandaag onactueler dan zulk een voorspiegeling, zulk een fata morgana dat in de wereld verscheen met de mens. Die antieke droom werd grijpbaar door Leonard Bernstein. Er was niemand die twijfelde. Hoe zou men kunnen twijfelen tegenover een feit? Ieder zag zijn raadsel opgelost in een belofte van geluk en in een gloed van licht, die voelbaar werd, dus werkelijk. En wie zou iets actuelers, iets bewonderenswaardigers, iets nodigers kunnen bedenken dan dat? Er is evenveel toekomst als verleden in Mahler; evenveel heden als morgen in Leonard Bernstein.