Muziek als openbaring
Wij allemaal, meer dan duizend, die in Scheveningen de uitvoering bijwoonden der Missa Solemnis van Beethoven, hebben ons aangewaaid gevoeld door de macht waarover oude fabels verhalen en de Handelingen der Apostelen, wanneer zij de vurige tongen van Pinksteren berichten. Men ervaart deze macht niet dikwijls in haar werkende werkelijkheid. Men kent haar juist genoeg als legendarische hypothese om haar te blijven verlangen. Hier was zij wezenlijk aanwezig, anderhalf uur lang; men zou haar intensiteit en spanning hebben kunnen meten in ampères en volts, als daarvoor apparaten bestonden gelijk voor een electrische vonk; zij was physisch merkbaar voor iedereen.
Het gebeurde onder de meest onwaarschijnlijke der omstandigheden. Want de concertzaal van Scheveningen, met haar ornamentiek van gegoten ijzer, met haar acoustiek die elke klank vergruizelt en verdoft, met haar veel te nauwe podium waar orkest en koor moeten samenhokken als de passagiers van een volle tram, is stellig geen lokaal dat evenveel kans geeft om er een ongewone openbaring te krijgen als de eik van Dodona of de Delphische tempel. Ook een zekere geur van onheiligheid en extravagantie waarin sinds jaar en dag Beethovens grote Missa staat bij schriftgeleerden en farizeërs, zeer positieve lieden die 't altijd beter weten dan God en componist tezamen, was allesbehalve een uitnodiging tot autosuggestie of verwachting van iets ongehoords, van iets dat doordringt tot de hardste koppen en de dikste huiden. Zelfs verscheidene gewoon-muzikale factoren weerden de gewilligheid af en verhinderden de overgave aan de gewaarwording die men schoonheid noemt, de vereenzelviging met het moment waar de creatieve energie begint.
Van de medewerkers was enkel het koor van de Radio-Unie zonder voorbehoud prijzenswaard. Dit koor moet gerekend worden tot de beste culturele dingen die wij op 't ogenblik bezitten. Het is mogelijk dat er ergens een equivalent bestaat van zo'n vocaal ensemble, maar zeker wordt het op de aardbol nergens overtroffen. Partijen, welke ruim een eeuw voor onuitvoerbaar gelden, zong het met een evident gemak, met een twijfelloze vastheid, alsof het moeilijkste vanzelf ging. Ik was even verrukt als verbaasd over die vloeiende, vrije, natuurlijke klank tot in de uiterste registers van de stem en van de hartstocht. Zulke zwaarteloze overwinning van alle bezwaar, zulke glans en gloed in de zachte of heftige bewogenheid, die veilig betrouwbare zekerheid had ik bij Beethovens Missa Solemnis nimmer ondervonden. Onder de vier solisten echter gaf slechts Annie Hermes eenzelfde indruk van evenwichtig en harmonisch uit de muziek op te rijzen als prachtig getimbreerde alt, welke met onstoorbare volmaaktheid zich ordent bij een volmaakt geheel. De sopraan van Corry Bijster benaderde het opperste dat Beethoven vergt, doch zonder de bevrijdende illusie te verschaffen van nog méér te kunnen wanneer de componist meer gewaagd had. Naast beide zangeressen evenwel bleek Peter Pears een goed geschoolde academische tenor, die dor en droog zijn aangeleerde les opzegt zonder een greintje begrip van de tekst. De bas Emanuel List, blijkbaar gedresseerd voor Wagner-rollen, ontwrichtte telkens het solo-kwartet, en zelfs de instrumentale schakering, met een mooi, doch te brutaal, te animaal geaccentueerd geluid dat scheen aan te blaffen, te hinniken, te loeien uit een oude oer-tijd, en alle verhoudingen ondersteboven zette. Ook tussen de uitmuntende elementen van het Residentie-Orkest waren er zeldzaam hinderlijke onderdelen die ik met name zou moeten noemen (doch dat is de zaak van Willem van Otterloo), wanneer het totaal mij niet verzoend had met momentane
gebrekkigheden.
Toch werden wij allen, niemand uitgezonderd, de vertrouwelijke confidenten van Beethovens innerlijkste essens, ondanks zo vele materiële, en bijna onoverkomelijke belemmeringen.
Hoe dat Beethovense wezen was, gedurende de vier jaren welke hij voor 't schrijven van dit werk nodig had (op zijn toppunt van technische geoefendheid) zou men met bijna wetenschappelijke accuratesse kunnen afleiden uit de intonaties, uit de persoonlijke expressie waarmee hij de historische bewoording van de Mis, - dit wil zeggen: van het antieke, erfelijk ingeboren Offer, van de geheimzinnige liefdedienst en intuïtieve, organische mensen-plicht -, heeft toegelicht, vertolkt, vertaald, om zo aangrijpend als iemand zich denken kon te verduidelijken wat hij, Beethoven, rechtstreeks komend uit de oorsprong van het denken, begreep en als instinctieve bedoeling opmerkte achter een traditioneel geworden, louter verbale formulering, welke niemand toen nog verstond in haar kern, behalve hij.
Beethoven wortelde in het goddelijke. Hij kwam zonder omweg, zonder vermomming voort uit dat geheim, die eerste aanvang. Op zijn werktafel stond onder glas de eigenhandig geschreven primaire spreuk welke duizenden jaren geleden door een Egyptenaar gebeiteld werd in graniet: ‘Ik ben alles wat er is, ik ben alles wat is, wat was, wat zijn zal’ en hij wist dat hij die oudste herinnering van elk mens hervond in zichzelf. Door de muziek die uit hem opbruiste, voelde hij zeer duidelijk dat er nooit iets was, nooit iets zijn zou zonder hem. Ja, niets zonder Beethoven. Dit heldere, acute bewustzijn van zijn kracht en van zijn zwakheid dreef hem beurtelings tot besef ener machteloze verlorenheid, ener muurvast afgesloten beperking, beurtelings tot de hoogste exaltatie.
Maar als iemand weten wil hoe een god zich denkt te midden van millioenen vlammende gesternten die branden om een gedachte te kunnen doen verschijnen, als iemand te kennen wenst wat een god, gezien door Beethoven, armzalig mens, verlangt te worden en te zijn, hij luistere dan naar de muziek welke in afgesleten terminologie de belofte hernieuwt van ‘de gezegende die komt in naam des heren’. Beethovens god is belofte van een grijpbaar geluk, van een doeltreffend verlangen naar de staat van verworven zaligheid welke ieder in zijn binnenste begeert. En als iemand vernemen wil wat de God het meeste ducht, hij hore dan de schreeuw naar Vrede, welke Beethoven uitstoot, alsof hij twijfelt aan de toekomende tijd, bij het Agnus Dei, het Lam Gods, dat misschien tevergeefs zich offerde voor ons heil. Het is bijna ongelooflijk hoe Beethoven anderhalve eeuw geleden, de oorlog, die voor hem slechts locale, persoonlijke betekenis had, reeds beschouwde als het gevaar dat alles bedreigt wat in het universum leven wil. Zo werd Beethoven actueler dan alle vroegere profeten.
Wanneer een Holland-Festival tot iets kan dienen dat elk deficit compenseert, dan zullen wij Carl Schuricht onmiddellijk moeten uitnodigen om met het Amsterdams orkest, en in de bruikbare zaal van het Amsterdams Concertgebouw een muzikale verkondiging te herhalen, welke hij als werkelijk musicus meesterlijk voorbereid en geniaal gedirigeerd heeft te Scheveningen.
Dat sinds jaren Beethovens Missa Solemnis hier niet hoorbaar werd, getuigt niet van muzikale bloei.