Bijdragen aan De Groene Amsterdammer (juni 1946-juli 1956)
(2017)–Matthijs Vermeulen– Auteursrechtelijk beschermdDe macht van Richard WagnerDe oude magiër, alchimist en mystagoog! Wij dachten voorgoed van hem af te zijn. Wij meenden al zijn trucs en foefjes dóór te hebben. We verbeeldden ons dat die Merlijn uit het woud van Broceliande geen vat meer op ons had en we lachten al over de fakir-toeren, die hij vroeger uithaalde. We waanden ons daartegen immuun in 't vervolg, en wij waren geen klein beetje verheugd over deze beterschap. Want we hebben de oude Verleider een massa boosaardigheid en misdaden te verwijten. Hij heeft ruim een eeuw geleden de ideeën en de mentaliteit gekozen die in de loop der jaren de verderfelijkste, de onheilvolste bleken voor de geschiedenis van Europa, voor de toekomst der wereld: het racisme, de rassen-theorie, het anti-semitisme, het super-nationalisme, het metaphysisch pessimisme; en voor zover hij deze wanbegrippen niet zelf uitvond, verleende hij door het hypnotiserende bezweringsgeweld der muziek aan die funeste, rampzalige geestesziekten een verbreiding, een virulentie, een dynamismeGa naar voetnoot1), een besmettingskracht, welke zij zonder zijn adhaesie, zonder zijn demonische propaganda nimmer verworven zouden hebben. Met een onverflauwbare bezetenheid heeft hij zeventien jaar lang gewerkt aan een vierdelig drama, waarin de ene catastrofe voortdurend de andere verwekt tot aan de eind-catastrofe, die de ondergang is van alles en ieder: de wereldbrand. Met behulp van de alchemie der klanken, door zijn kunsten van necromantGa naar voetnoot2), heeft hij zijn eigen persoonlijke geloktheid naar de catastrofe, naar de verslindende afgronden, geüniversaliseerd, en met het onbedwingbaar accent ener oppermachtige suggestie overgeheveld in de meerderheid zijner tijdgenoten en hun nakomelingen. Hij heeft het ganse volk waaruit hij voortkwam, en een deel van andere naties ondergedompeld in een verlokking naar de catastrofe. Hij druppelde ze in de oren van elk die horen wilde en zich niet verzetten kon. Hij was de eerste in het moderne Europa die een muziek schreef waarover vele oude fabels verhalen doen: een ‘musique de perdition’, een muziek van verdoemenis en verderf. Hij bereidde haar toe met alle vitaliserende, champagniserende schijn der schoonheid. Zijn catastrofes waren magnifiek, zijn afgronden subliem. En als gij hiervan weinig zoudt wensen te geloven, herinner u dan, dat Hitler een adept was van de oude magiër; herinner u dan, dat er geen congres, geen feest van Hitlerianen gebeurde zonder de medewerking van de necromant, wiens formidabele wilsvermogens voortleefden als muziek, als lawinen van muziek. Wij waanden, zei ik, ontoegankelijk geworden te zijn voor de listen, en de kinderachtige poppenkasterij waarmee de dramaturg hen in beeld bracht. Terwijl het bleke voorspel verliep van ‘Die Walküre’ (tweede deel der vierledige catastrofe) dat een vlagende storm wil weergeven, dacht ik: ‘Zo iets simpels gaat tegenwoordig niet meer. Zie maar wat Honegger en Pijper maakten van hetzelfde gegeven bij The Tempest.’ Toen Siegmund daar de deur openstiet van een scheefhangend en bekend décor, om juist als de storm bedaart, te komen binnenvallen, afgejakkerd, onder het dak van zijn vijand, en daar met Sieglinde de gebruikelijke gebaren te verrichten (een teug uit de drinkhoorn, een verliefdheid) in het tergend trage tempo dat de magiër prefereerde, en met het eindeloze geduld van een kat die zit te wachten op haar muis, dacht ik: ‘Zo iets houdt niemand meer uit in deze tijd’ en ik begon me te herinneren, verbaasd, al de ongelukkigheid welke deze muziek gesticht had of hielp stichten met zulke rudimentaire, armzalige middelen. Een eeuw Europese evolutie trok mijn oog voorbij. Overal hoorde ik de toon van de necromant. In Engeland (Houston Stewart Chamberlain), in Frankrijk (Gobineau), in Italië. Hij had de opera vermoord. Hij entte ons de smaak van de dood. Hij verwoestte alle natuurlijke geluksgevoel. Hij verpandde zich aan Bismarck. Hij verried zichzelf. Hij werd een burgerlijke kwezel na op de barricaden ener goede revolutie te hebben gevochten. Ik kon mijn eigen herinneringen niet geloven. Hoe was het mogelijk dat zo geweldige werking resulteerde uit zo sjofele, miserabele muzikale en scenische oorzaken als die welke ik hier wederom bijwoonde? Tussen die herdenking flitste er dan plotseling iets zonderlings uit het orkest of uit de zang. Het riep me terug naar de werkelijkheid. Maar hoe was die werkelijkheid? Zij leek in de verste verte niet op de realiteit der Leidsestraat waardoor ik een kwartier geleden naar deze Amsterdamse Stadsschouwburg wandelde. Het was de werkelijkheid van dat conventionele, ouderwets plaatsjesachtige toneel, en van de ongeloofwaardige actie die daar ontrold werd als een uiterst langzaam afgedraaide film. Zonder 't beseft te hebben was ik er middenin, alsof ik er mijn hele leven had doorgebracht. Hoe speelde de alchimist het klaar om me los te scheuren uit mijn eigen realiteit, uit de dagelijkse realiteit der Leidsestraat, die opeens archaïsch scheen geworden, sinds duizend generaties voorbij, en mij halsoverkop te storten in een dal van tranen, weedom en wildheid? Hij deed dat eenvoudig met een brok melodie welke uit zijn bezetenheid ontsteeg, en die in de orkestbak of op 't toneel psychologisch exact en onvoorwaardelijk verstaanbaar werd aangeheven door een zanger of door een instrument. Bijna altijd weertrilde in die melodie nog de lichamelijke, de viscerale ontroering van het gevoelen waaruit zij geboren werd. Toen zij de magiër kwam toegevlogen, had zij nog niets intellectueels. Zij was pure, onberedeneerde schreeuw, zucht, zang, zoals de dieren die uitstoten, en gelijk men soms hoort van mensen in nood, in smart, een heel enkele keer in onverloste verrukking. De honderdvoudige quintessens der radiaties welke een levend lichaam onder verschillende aangrijpende omstandigheden kan voortbrengen. Het intellectuele - het iriseren van zulk een melodische opwelling in alle kleuren van de dag, de avond, de nacht, in alle tinten van de dramatische situaties - deze hersenarbeid kwam pas later. En die kunst verstond de magiër, steeds opgezweept door de sentimenten waarvan hij de formule had vastgelegd in enkele noten, zó uitstekend, dat geen indruk, wanneer die melodie opdook, ooit geheel dezelfde was als een vorige indruk, maar dat zij immer anders en immer sterk scheen te kunnen duren. Even dikwijls als zulk een roep uit het menselijk binnenste weerklonk, werd ik teruggevoerd onder de ban van de necromant die dit een eeuw her zo gewild had. Teruggedwongen in de huid van deze gekwelde schepselen en hun redeloze, trouweloze, machteloze god, die, geobsedeerd door de catastrofe van ‘het einde’, geen raad weet met zichzelf noch met zijn wereld, welke ‘herrlich zu sehen, schrecklich zu sein’ is, naar de begrippen van de filosoof met wiens gedachten de alchimist der klanken reeds samenvoelde toen hij nog in de wieg lag.
Tot welke graad het muzikale deel dezer opvoering van ‘Die Walküre’ overtuigend en vol betekenis was, volgt als automatische consequentie uit onze directe onderworpenheid aan zoveel onaannemelijke premissen. Het Concertgebouw-orkest is in letterlijke zin onovertrefbaar geweest, omdat elk zijner tienduizenden intonaties met een ongeloofelijke precisiteit bleek te beantwoorden aan het geluid dat men instinctief verwachtte. Ik mag zeggen dat ik nimmer een dergelijke voortdurende juistheid van expressie bijwoonde, dat ik nooit zulke violoncellen, zulk een bas-clarinet, hobo, clarinet, bazuinen gehoord heb. Op de plaats waar ik luisterde klonk het instrumentale ensemble altijd helder, licht, doorzichtig en nergens storend voor de zangers, die allen voortreffelijk waren en van wie ik haast woord voor woord verstond. Welk een onophoudelijke oplettendheid, welk een passie, welk een genie zulk een resultaat van ongestoord stromende muziek vooronderstelt bij de dirigent (Erich Kleiber) is onbeschrijfbaar. Het grote, onnaspeurlijke geheim der negentiende eeuw schijnt mij te zijn dat verderfelijke, onbruikbare ideeën geïncarneerd, verwezenlijkt en veralgemeend werden door een componist tegen wiens tover ontelbare hoorders niet bestand zijn. Om te doen als de struisvogels, om die betovering te ontkennen heeft geen zin. Dat is dwaas en absurd. Die tot nu toe door niemand overweldigde hypnose (zelfs niet door Debussy, nog minder door Strawinsky) moet overwonnen worden. Geen loochening en geen geschrijf baten daartegen. Wie Wagner negeert kan niet tegen hem vechten. Wie de kracht niet onderging, en erkent, van deze Azraël, van deze engel, deze boodschapper des verderfs, zal haar niet beteugelen. Onder deze reële gezichtshoek blijft de Wagner-Vereeniging vandaag nog onmisbaar. Omdat het noodzakelijk is te bedenken hoe die alles verwoestende en tegelijk alles verheerlijkende mentaliteit van negatief gemaakt kan worden tot positief, van minus tot plus. In muziek, de oertaal van mensen en dingen. |
|