Kleiber en Beethoven
De Vierde, de Vijfde, de Achtste waren geweest gelijk de Eerste en de Derde hier beschreven werden: nieuw, aanbiddelijk nieuw, zoals sommige zomermorgens kunnen zijn wanneer de zon van elke druppel nog niet verdampte dauw een juweel maakt; in het vorige ogenblik ontstaan, en in de jubel van al haar moleculen, en nieuw, verrukkelijk nieuw als elke goede omhelzing die men nog doen zal; wonderwerken van soepele, harmonische, robuust levende, welwillend gezinde, ongehoord gevarieerde klank-organismen, waarop men niet raakte uitbewonderd, en dat, als ieder natuurlijk gegroeide ding, prachtiger wordt hoe dichterbij men het bekijkt onder de microscoop. De Tweede, Zesde, Zevende waren even nieuw, en menige harer episoden bracht de hoorder tot de rand der kimme, waarachter het herwonnen paradijs ligt, maar in haar geheel bereikten zij niet de volkomenheid, noch die vreemde, orakelachtige vanzelfsprekendheid der andere. Een meester der orkestrale physica verrichtte ook daar verbazende en altijd boeiende toeren met een instrumentarium van de uiterste precisie. Wegens imponderabele redenen echter bleef het klinkend resultaat er bij wijlen steken in de materie, hetgeen onderbrekingen veroorzaakte van het direct contact met de psychische factoren der muziek. Tevens bemerkte men dan te duidelijk dat de massieve middelen waartoe Kleiber een neiging heeft, illusoir zijn, en, bij Beethoven tenminste, overbodige voorzorg.
Maar de acht symphonieën van Beethoven, welke niet slechts numeriek, maar ook als etappen ener geleidelijke creatieve evolutie aan de Negende voorafgaan, stellen sinds jaar en dag geen enkel probleem meer dat door een vaardig dirigent (hoewel zij schaars zijn van deze soort) niet naar behoren en zonder buitensporige bekwaamheid kan worden opgelost.
Dit is anders bij de Negende. Zij valt niet met de deur in huis, gelijk zeven van de overige. Evenals de Vierde begint zij in de absolute stilte. Deze Vierde evenwel, zoals de zeven andere, kan vandaag nog zeer gemakkelijk geplaatst worden in ons dagelijks leven, als een zingend supplement, als de melodische samenvatting en herdenking (wanneer het avond wordt) van wat wij overdag min of meer bewust plegen te begeren en wensen te doen. Uit de dageraads-stilte van haar aanvang bloeit die Vierde in de vele vormen ener opperst zorgeloze, ener oneindige aardse gezelligheid en vriendelijke bekoring. Dit is nog menselijk, ofschoon haast reeds onverbeeldbaar. Uit het grote zwijgen, uit de grondeloze rust van het begin der Negende ontstijgt langzaamaan, na de cirkels doorklommen te hebben van de tragische en meewarige klacht, van de frenetieke en naïeve scherts, van de innigste belijdenis der lyrische liefde en haar divine vervoeringen tot aan het mogelijkste, - uit die ontwakende gestalten, verborgen in de stilte, ontspringt de dithyrambe. Het enthousiasme van iets bovenmatigs te verlangen, te willen ondervinden, te willen verwezenlijken in een zintuiglijke gestalte. De oorspronkelijke impuls, gekomen uit de stilte, was hier ‘Alle Menschen werden Brüder’, bron van ‘Freude, schöner Götterfunken’. Schiller, toen hij die verzen schreef, gaf een gestold bezinksel, een schematisch diagram van de duizenden gedachten en gevoelens welke de Franse Revolutie in hem opgeroepen had en die hij zo goed als hij kon versifieerde. Doch elke van die duizenden gedachten en gevoelens, approximatief door Schiller vertolkt, waren sidderende werkelijkheid geweest en enige uren lang zuivere, waarachtige energie van sterk menselijk willen.
Tot dat moment van verwekking ener bijna ondenkbare idee (weersproken door eeuwenlange geschiedenis) moest Beethoven terugkeren, dit wil zeggen, zich geheel unaniem voelen met een meer dan menselijke gedachte. Hij deed dit inderdaad. Geheel reëel, met ziel en zinnen, vertoefde hij in die schijnbaar bovenmenselijke droom van broederschap. Bij Schiller zouden wij nog kunnen denken dat hij maar rhetorische verzinsels in schrift bracht, die wij konden nemen gelijk ons beliefde. Niet bij Beethoven. Toen hij muziek verleende aan die rijmen bevond hij zich niet enkel een paar uren, een dag of een week, doch woonde hij essentieel in de haard, in het centrum van die drijvende kracht.
Beethoven, niettemin, ofschoon te midden van dit mythische vuur, jarenlang, en hoewel beschikkende over de technische ervaring der acht voorafgaande symphonieën en vele andere werken, heeft ontzaglijk moeten worstelen om die oer-impuls van broederschap en al-liefde zó te doen herboren worden, te reorganiseren in verstaanbare klank, dat de creatieve vonk overal en voortdurend een ontwijfelbare aanwezigheid verkrijgt en even werkdadig blijft als hij haar voelde in zijn eigen hart. Beethoven zelf heeft zich met kommer en met spijt afgevraagd of het hem gelukt was die zuivere gloed van een bijna ontoegankelijk ideaal, die lokking van een bijna onlooflijke droom, onder de mensen aanwezig, aanschouwelijk, altijd brandend als een heldere vlam, beschikbaar en werkzaam te maken. Toen hij stierf kon hij zich daarvan niet verzekerd voelen want hij had nimmer een weergave zijner Negende gehoord die hem bevredigde en hem een rustig vertrouwen gaf in de toekomst van zijn gedachte en van deze muziek.
Ook wij niet, zover ik mij herinner. Misschien is de Negende wel al de tijd der vijfkwart eeuw welke zij bestaat, over de wereld gegaan gelijk bij ons: als een heel moeilijk ding, een geniaal en duister ding, dat honderd bezwaren inboezemde, bezwaren van esthetische orde, bezwaren van technische aard, psychologische bezwaren, waarvan meer dan de helft nooit zodanig overwonnen konden worden dat de hoorder geen ogenblik meer de moeilijkheid proefde noch de geweldige last der inspanning, nooit zodanig dat ook deze prometheaanse invocatie en oproep ons vrij en licht toevloog ‘als de zephier over een bed van viooltjes’. Ook in Frankrijk, waar men nochtans de melodie der finale, met de tekst Tous les hommes sont des frères, in de lagere school had opgenomen onder het leerplan (na de eerste Wereldoorlog) hoorde ik nooit een vanzelfsprekende vertolking der Negende, waar ieder bezwaar was weggeruimd.
De mens beleefde stellig nimmer een tijd waarin de meeste der begrippen, geversifieerd door Schiller, en tot steeds aanwezig vuur herleid door Beethoven (als de vlam op het graf van de onbekende soldaat onder de Triomf-boog) zo weinig kans hadden om geloofwaardig en overtuigend te klinken, aangrijpend en meeslepend als een plotselinge hartstocht. Om te verduidelijken, te waarderen, en om te tonen, in welke hoogste graad van meesterschap Erich Kleiber zich geopenbaard heeft bij deze eerste weergave die gemakkelijk scheen, was het niet onnuttig voor een juist besef van Kleibers grootheid en betekenis, om de zwarigheid der te vervullen taak, en de zeldzaamheid ener exacte resonans van Beethoven's stem globaal even aan te duiden.
Wijl hij voor de eerste maal, zover ik mij herinner, het schijnbaar onmogelijke verrichtte en het moeilijkste gemakkelijk deed blijken, behoort hij tot de aequivalenten van de grootste componist. Grondiger nog dan de acht andere symphonieën, en gedreven door een onbedrieglijke intuïtie, geleid door het scherpste verstand, heeft hij de Negende bestudeerd. Even helder als Beethoven zelf heeft hij de vele gevaarlijke plekken bespeurd der Ode, en gelijk Beethoven in zijn creatieve roes droomde dat zij overwinbaar waren, heeft hij ze overwonnen. Alsof het moeilijkste en het ongelooflijkste vanzelf gebeuren kon.
Het gebeurde in waarheid als vanzelf. Ook voorspiegelingen die men na de gruwel van twee wereldoorlogen, en terwijl men ijverig (zelfs bij ons) en kalm een derde gruwel voorbereidt, voor ongeloofwaardig zou willen houden - dat er boven de sterren ‘ein lieber Vater’ wonen moet - dat alle menschen broeders zullen worden (broeders zijn volgens de Franse vertaling) - dat de wellust, het welbehagen van de worm niet essentieel verschilt met het staan van de Cherub tegenover de God die millioenen vermoeden - zulke vandaag onaanneembaar lijkende beweringen en bewegingen, werden door Beethoven, herlevend in Kleiber, aannemelijk gemaakt als een evidentie, als iets waaraan wij niet mogen twijfelen omdat het er reeds is, en hoewel onze adem een seconde stokt in onze keel terwijl wij het in verbazing en met verrukking voor ons horen zingen.
Elke dirigent kon daar iets leren. Tientallen voorbeelden zouden geciteerd kunnen worden om te bewijzen hoe Kleiber de diepste gedachte van Beethoven verwezenlijkt, verlevendigd heeft; hoe ontegenzeglijk, als ware hij de beweger Beethoven zelf, hij de Negende plaatste als een feit, een evident en duurzaam feit tegenover elke weifeling van dagelijkse werkelijkheid.
Dit kwam zo, helemaal onverwacht, uiterst bestudeerd en opperst spontaan van het orkest, van het koor, van de solisten, die waren Corry Bijster, Roos Boelsma, Frans Vroons en Laurens Bogtman, van Kleiber, op 5 Mei, herdenkdag ener bevrijding.
Om nooit te vergeten, en om te blijven vertrouwen.