De opera
Sinds half-November, toen de première ging van Fidelio, werd er bij de Ned. Opera geen nieuw werk meer gemonteerd, tot aan de eerste week in April, toen ‘Une éducation manquée’ op de affiches kwam, een operettetje van nauwlijks een half uur, voor drie zangers, zonder koor, met een klein orkest en een enkel décor.
Dat is niet veel als noviteit voor een geheel seizoen. Dat is te weinig als arbeidsprestatie voor een betrekkelijk jonge onderneming die haar répertoire moet uitbreiden om de klandizie niet te ontmoedigen met een programma dat te zelden wisselt. Het bevalt mij slechts matig om een directie te verontrusten die ondanks hoge subsidies zonder twijfel enkele zorgen heeft. Maar dit kan geen reden zijn om bij de pakken neer te zitten, en reeds lang brandt mij de vraag op de tong waarom er bij de Opera niet harder wordt gewerkt. Zelfs met Oberon en Philomela, die aangekondigd staan voor het Holland-Festival, blijft het tempo der uitbreiding beneden het normale, nog daargelaten dat het gevaarlijk is om alle activiteit te concentreren op het korte tijdvak van de maand welke het Festival duurt.
Sinds vorige zomer ook, toen bij gelegenheid van diezelfde artistieke manifestaties de ‘Valses nobles et sentimentales’ gedanst werden van Ravel, hadden wij het ballet der Opera niet teruggezien, en evenmin het orkest der Opera wederom gehoord in deze muziek, welke fijn geïnstrumenteerd wil klinken, doch de spelers nergens voor bijzondere technische moeilijkheden stelt.
Terwijl ik luisterde en toezag bekroop mij hoe langer hoe klemmender de gedachte aan iemand die weet wat in het domein van dans en klank bereikbaar is, en naar deze maatstaf de vertoning beoordeelde. Hij behoefde daarom nog niet incognito te stappen uit de vliegende schotel ener enigszins verder dan wij geëvolueerde planeet. Bekeken van deze gezichtshoek, welke Renan het standpunt van Sirius noemde, werd het schouwspel van een onbeschrijflijk naïeve en roerende onbeholpenheid. Zo iets als de gebaren en de geluidjes welke heel kleine kindertjes proberen te maken en die wij, volwassen mensen, du haut de notre grandeur observeren met een hulpeloze sympathie en vergoelijkend meewaren, omdat het zo goed bedoeld is. Maar de criticus, wiens aanwezigheid ik argwaande, had zijn reisbiljet ook kunnen nemen in Londen, Moskou, Praag of Parijs. Tegenover deze wist ik helemaal geen raad. Vergeleken naast het vorig jaar was er in die uiterst rudimentair gefantaseerde en bovendien onverzekerde dansbewegingen niet de geringste vooruitgang waarneembaar. Ik bespeurde niet eens stilstand, wat al onaannemelijk zou zijn. Neen, het bleek veel erger. Na twee minuten toezien was ik uitgekeken en alles scheen verbazend achteropgeraakt. Wat het orkest mankeerde was me een voortdurend raadsel. De meest eenvoudige dingen speelde men daar hakkelig en onbehouwen. Met dezelfde beschikbare handigheid had dat aanmerkelijk beter gekund. Ik zat daar wezenloos en als verdwaald bij mezelf te denken: dat gebrekkige zou direct verhelpbaar zijn; op voorwaarde dat wij het ons niet verbloemen. Op voorwaarde dat er harder of nuttiger gewerkt wordt. Toegevendheid kan hier slechts meer slordigheid en parodie van kunst veroorzaken. De dame die dat ballet regelde heeft waarschijnlijk een tekort aan verbeeldingskracht en techniek. Waaraan lijdt de dirigent? Misschien aan het simpele euvel, dat hij niet Pierre Monteux heet doch pas Charles Bruck, die uitstekend weet hoe 't moet en hoe het kan, maar die
niet gehoorzaamd wordt omdat hij geen respectabel aureool om zich draagt, hetgeen veel vergemakkelijkt, want bij het minste teken loopt ieder zich het vuur daarvoor uit de sloffen, en waant bovendien dat hij dusdoende kiet is voor een gans jaar.
Het zou nu wel interessant zijn om te weten wie de keuze adviseerde van Une éducation manquée. Op zichzelf was het idee niet kwaad. Chabrier's tweede toneelwerk bevat een aantal zogenaamde muzikale juweeltjes, waarmee hij een veredeling beoogde van de academische opera- en operette-stijl der periode toen Wagner nog buiten de grenzen gehouden werd van Frankrijk. Dat die veredeling tot de onmogelijkheden behoorde, dat de opera op sterven lag, dat de operette dieper en dieper zou zakken, dat er minstens een genie van Wagner's kaliber nodig was om beide te redden, kon destijds niemand voorzien. Men zette een miniatuur-revolutie op touw waarin stellig niet veel verloren ging. Massenet, door Chabrier die van zijn hart geen moordkuil maakte gekarakteriseerd als ‘minder dan drek’ leeft tot vandaag. Offenbach eveneens. Maar er werd ook niet veel geconstrueerd. Chabrier, verreweg de talentvolste van de hervormers, die zich groepeerden om César Franck, liep zeer langzaam van stapel, ondanks zijn uitbundig temperament. Zoals Moussorgsky, zijn tijdgenoot in Rusland, die als een tweeling op hem leek, ook wat zijn sympathie pour la dive bouteille betreft, was Chabrier ambtenaar in een ministerie. Maar de Rus stak oneindig voortvarender van wal dan de Fransman, en hij schiep Boris, behalve de rest. Bij de oppervlakkig expansieve Chabrier is er niets (uitgezonderd de orkestrale rhapsodie Espana en een paar pianostukken) dat daarmee vergeleken kan worden. Zo radicaal als Moussorgsky, zo intrinsiek origineel, zo gereed om alle bruggen achter zich in brand te steken, zo authentieke inboorling van het land der muziek, was Chabrier nooit. Er bleef bij hem altijd iets hangen van de zeer intelligente intellectueel, die pikante, savoureuze bedenksels uitvindt en handig bekokstooft. Wat hij doet is enkel van locaal en historisch belang. Moussorgsky speelt op een wijder horizon. Chabrier was curieus, Moussorgsky oer-echt.
Niettemin zou Une éducation manquée elkeens verlangen naar bevrijding uit de zwaarte kunnen bevredigen, als het werkje werd gespeeld op een manier dat de toeschouwende hoorder overal zweefde en geen seconde zou kunnen twijfelen aan zijn lichtheid. Alles zou ongelooflijk precies in de haak moeten zijn, gelijk bij Dionysos of bij Shiva, wanneer zij dansen. Dat kan. Dan zou echter het pikzwarte doek met zilveren ornamenten, dat de zoldering vormt ener soort van rozige empire-zaal, niet een eerste-klas begrafenis en de druk der weegbare massa van het universum moeten suggereren. Hoe kon de decorateur Jan Bons iets dergelijks verzinnen, als afdak boven een charmant historietje dat gelijk is aan de geschiedenis van Daphnis en Chloe, de jongen en het meisje, die niet wisten hoe ze met elkaar moesten doen? Wat is minder begrafenisachtig, minder rouwend in princiep, en wat zou stralender kunnen zijn onder de milliarden sterren dan die beiderzijdse instinctieve drift tot een verrukking welke zij in hun binnenste enkel maar vermoeden? Dan zou ook Greet Koeman - de jongen in een heel schappelijk travesti - de brief van de grootvader, die over de zaak heen-wauwelt - anders moeten voorlezen. Ik heb niet gemerkt dat zij geen accuraat Frans sprak, zoals haar verweten is. Maar ik voelde duidelijk dat zij de eigenlijke intonatie niet trof, van hem die zich schrijvende verplaatst voelt in hetzelfde passionerende geval. Dan had Louise de Vries - het meisje - minder automatisch berekend moeten knipogen en wenkbrauw-trekken, alsof zij te voren al wist wat zij verwachtte. Dan had Pausanias, de sullige en rederijkse leermeester van de jongen, het paartje niet moeten verbergen achter een nette paraplu, wanneer de gelieven elkaar begrijpen. Hoewel Baylé in het operetterig conventionele radbespraakte heel pittoresk was en conform aan de traditie, eindigde dat met een te burgerlijke aardigheid. Dan had het orkest de handeling nauwkeuriger moeten volgen in haar rhythme,
in haar toon. En wanneer de twee getrouwden verschrikt naast elkaar kruipen voor een toneelmatig onweertje met rammelende bliksems, hadden we bij het duo Faisons-nous petits niet een soort van absurde canon moeten horen wat Chabrier eenstemmig bedoeld had. Het enige werkelijk gelukte tafereel was het onstuimige walsje waarmee de twee elkaar leren zoenen. Maar het duurde te kort en miste een climax.
Gedeeltelijk vielen die teleurstellingen te wijten aan de regie, gedeeltelijk aan de passiviteit van de muzikale leider. Ondertussen is het best mogelijk dat hoorders en toeschouwers de zwaartekracht gemakkelijker overwinnen dan ik en minder eisen stellen om de realiteit ener betovering te ondervinden Het was merkwaardig hoe grif en snel zij lachend reageerden op elk grapje. Het doel werd dus bereikt niettegenstaande onvolmaakte middelen. Gelijk de Fransman beweert is er van alles nodig om een wereld te maken, het grote en het kleine. Vooruit dus. Hij zou dat niet zeggen als hij er niet zeker van was dat het beste door hard werken verkregen kan worden.