De echte Bach
Het moet me direct van 't hart, dat nooit in mijn leven de Matthaeus-Passie mij zo geboeid en aangegrepen heeft als die der opvoering van Zaterdag, 1 April, hoewel ze nog gebeurde in 't Duits, wat een geweldige hindernis voor mij is, want ook deze resonans voel ik een beetje primitief, en meen bovendien, dat woorden gelijk ‘knirscht’, ‘schimpf’, ‘stinkt’, plus een aantal andere, haast niet gezongen kunnen worden, wanneer men ten minste op een correcte dictie en verstaanbaarheid gesteld is.
Dat ik ondanks zulk een belemmering, toch bij voortduring geluisterd heb als naar de muziek van een nieuw leven, als op een berg Thabor waar men zijn tent zou willen opslaan voor altijd, als onder de koepel van een der zeven hemelen van zaligheid, die geen oog ooit gezien, geen oor ooit gehoord heeft - ik zou zelf niet weten hoe dat te verklaren, maar nimmer is Bach mij zo dierbaar geweest, zo bevriend en vertrouwd, als iemand door wie elke last wordt omgezet in kalme vreugde, en voor de eerste keer ook scheen de lengte der Matthaeus-Passie mij kort. Terwijl de wonderlijke melodieën eindigden, had ik de indruk, dat zij nog uren mochten duren.
Voor een ruim deel werd deze indruk veroorzaakt door een soort van volmaaktheid der opvoering qua zuivere klank. De koren, ingestudeerd onder leiding van Cleuver, muntten uit wegens hun beweeglijkheid, hun precisie en hun ranke, open, kleurige toon in alle schakeringen, in alle rhythmen, hoedanigheden, welke men zelden zo harmonisch verzameld vindt. Het orkest is van 't begin tot aan 't slot een instrument geweest, dat ondanks zijn beperkte samenstelling van enkel strijkers, hobo's en fluiten, een verscheidenheid van coloriet wist te bewerkstelligen, met een fantasie, die onuitputtelijk scheen en met een nauwkeurigheid, waarvan ik honderden voorbeelden zou kunnen geven. In veelheid van nuances evenaarde deze uiterst gesimplifieerde partituur de overdadigste der modernen, en alleen de kenner weet, welk een artisticiteit en kundigheid daarvoor nodig zijn. De viool-soli van Jan Damen en Jan Bresser rezen uit de situatie van de handeling op met het accent, dat men juist verwachtte om geheel gelukkig te worden, zolang zij speelden. Een oneindigheid zou me niet te lang schijnen om de verrukkelijkheid te peilen der hobo's van Stotijn en Van der Lek, der fluit ook van Bahrwaser, want het is werkelijk ongelooflijk, welk een wijdheid van perspectief en rijkdom van uitdrukking zij leggen in ieder hunner sonoriteiten. Zelfs de violoncellen en de contrabassen zou ik willen prijzen wegens de buitengewone sensibiliteit, waarmee zij hun pizzicato's of hun gestreken noten afwogen tegen Van Leeuwen Boomkamp's stil en gepassionneerd zingende gamba. Ook het murmelend suizen van het clavecymbel als een eeuwig ruisende stroom. En welke sopraan zou hier jonger kunnen klinken, tijdelozer in een ongerepte jeugd, smettelozer uit een onbevangen gemoed, dan de stem van Jo Vincent? Welke alt weliger en vrouwelijker, brandender en tevens milder in haar menselijke herinnering aan een Rubensiaanse Maria Magdalena, dan de stem van Annie Woud? Wat een evenwicht en schoonheid in de samensmelting
van sereniteit en hartstocht bij haar duo! Peter Pears gebruikte dezelfde afgemeten en de vooruit berekenbare intonaties van vorige jaren, maar had de voordracht van zijn tekst beter geregeld dan vroeger. De Christus van Laurens Bogtman blijft te monochroom en te aangeleerd, te abstract, te statisch, doch zijn geluid tekent zich steeds mooi en scherp af tegen elke achtergrond. De tenor van Ernst Haefliger was zo uitstekend in alle opzichten, dat ik hem zou willen horen als Evangelist. De partijen van Judas en Pilatus, moeilijk, omdat zij de zanger dwingen tot schielijke en uiteenlopende wisselingen van typering, werden zonder dat men 't bijna merkte voortreffelijk vertolkt door Rommerts. De bas van Ravelli scheen eerst te dobberen in de wijdheid der mediterende aria's, welke hij te zingen had, maar men gewende zich snel aan zijn onvastheid en gaandeweg schikte men zich naar dat zwevende. Als ik nog zeg, dat er soms in de coördinatie van koren en orkest schommelingen en onregelmatigheden waren, die mij speten, vooral bij de te onrustige, te gejaagde graflegging van een god en een mens, die met volkomen zekerheid herrijzen zal uit zijn dood, dan heb ik ook het onbevredigende vermeld van deze vertolking. Met een weinigje toeleg en studie meer had deze teleurstelling vermeden kunnen worden. Wij organiseerden ons allengs een leven waarin niemand tijd genoeg vindt voor hetgeen hij in zijn binnenste het enige oordeelt dat waarde heeft.
Maar alle factoren overziende, geloof ik dat mijn indruk van geboeidheid, aangegrepenheid, en gespannenheid voor wat er verder nog zou kunnen komen, veroorzaakt werd door de onafgebroken natuurlijkheid en eenvoud waarmee deze opvoering was geconcipieerd en verwezenlijkt. Niets valt moeilijker te bereiken dan eenvoud, die steeds een zeer gecompliceerd totaal is van een groot aantal elementen, en niets valt ook moeilijker te beschrijven dan de eenvoud. Wat bracht mij van af de eerste pagina der partituur zo dicht bij Bach? Wat was het dat mij onophoudelijk de verbaasde overtuiging gaf, met een onbeperkt gevoel van dankbaarheid en bewondering, dat ik hier verscheen tegenover een man die de oprechtheid zelve, de waarheid zelve incarneerde, en ook de goedheid zelve, de onbedriegelijke goedheid, waaraan ik geen duizendste part ener seconde mocht twijfelen, omdat zij mij overstelpte met haar weldaad, en dat me daarenboven in zijn volle leven de man verscheen die het genie zelve belichaamde der muziek, de essens der dingen?
Wie alle vorige herinneringen op zij kon schuiven, wie zich zonder punten van vergelijking kon verplaatsen in het moment dezer opvoering der Mattheus-Passie, had uiterlijk niets opzienbarends waar te nemen. Om de simpele reden dat alles echt was. Echt nog waar men bij zichzelf met een tikje spijt moest bekennen dat het (van een louter technische gezichtshoek bekeken) een graadje beter gekund zou hebben. Maar dan ook dermate echt dat men meende bij Bach zelf te zijn, in zijn eigen kamer, te Leipzig, in zijn eigen kleren, in zijn eigen huid, bij elk heel klein crescendo of decrescendo in de lijn ener melodie, welke men ondervond als een gemoedsbeweging die de componist zelf daar ervaren had. Of door de inzet van een koraal welke nauwkeurig beantwoordde aan de phase der handeling waar hij op die dag, geheel bezeten door de handeling, mee bezig was. Dat ging heel eenvoudig onder de ruige, warme huid van Bach, die deze gemoedsgesteltenissen opschreef, - en een merkwaardig intuïtieve, centraliserende geest herleidde, hier in Amsterdam, deze innerlijke gebeurtenissen van Bach tot haar oorspronkelijke eenvoud, en tot haar onmiddellijke actie.
Nooit is het mij duidelijker geworden dat Bach de enige bleef, die adaequate vertolking gecomponeerd heeft der tragedie van Christus, zoon des mensen en zoon van God. Nooit is mij duidelijker geworden dat Christus' drama ieders drama is, en dat wij, kinderen van mensen, kinderen van God, slechts bewaard zullen blijven door de zielsbewegingen na te volgen van Bach.