Figuratieve Muziek
In zóverre was de ‘Musique pour orchestre’, welke Alexandre Tansman twee jaar geleden componeerde, zeer merkwaardig, omdat niemand die luisterde, het tweede deel er van - een Andante - ooit zal vergeten.
De enige factor bleek hier de monotonie. Gedurende ettelijke minuten stond de handeling stil. Er gebeurde ongeveer niets dan het in elkaar verschuiven van bijna gelijkluidende, zacht knarsende, troebele accoorden. Zoals Schönberg ten naastebij deed in het tafereel der Fünf Orchesterstücke, dat hij Vergangenes noemde. Daar werd voor de eerste keer het non-figuratieve aangewend in de muziek (hoewel de naam nog niet bestond) en direct toegepast met de uiterste consequentie.
Wij bevonden ons toen op de drempel van deze eeuw, en terwijl iemand dat procédé ontdekte, waren wij te veel geboeid door de nieuwigheid en verschillende technische wetenswaardigheden, om ons te bekommeren over de psychologische effecten van de uitvinding. Als de wijze fabulist ons was komen waarschuwen met zijn zesvoetig ‘L'ennui naquit un jour de l'uniformité’ zouden wij hem naar huis gestuurd hebben met een vloek of een zucht, welke betekenen moesten: die zorgen zijn voor later.
Nu zitten we tot over de oren in dat later en het resultaat van Tansman's non-figuratief andante is geweest een mateloze en grenzeloze verveling. Zo iets als de verveling van een pool-nacht, waar men altijd dezelfde sneeuw ontmoet en 't zelfde geruis van de wind, of de verveling ener reis door de astrale ruimte, waar men altijd dezelfde sterren zou passeren, de ene slechts een beetje groter of kleiner, een beetje warmer of kouder dan de andere.
Het is heel goed denkbaar dat Tansman een dergelijke gewaarwording der onmetelijk vervelende eentonigheid beoogde. Iets als de gedaanteloze, dimensieloze dood; als het machinale verloop der dingen, zolang er geen mensen waren op aarde, of zodra de menselijke geest verflauwt. Wanneer hij iets dergelijks bedoeld heeft, dan leverde hij een volmaakt meesterwerk, zij 't een meesterwerk van verveling, dat tussen tien duizend andere composities onmiddellijk herkenbaar is en onvergetelijk blijft.
Voor de rest zou men nog maar te wensen hebben dat de drie snelle delen van Tansmans Musique pour orchestre zich even duidelijk op het witte doek onzer herinnering hadden afgetekend als zijn verklanking van de integrale rust. Maar zo scherp hij zich hier van ieder onderscheidt en allen overtrof, zo spiegelglad gelijkend wordt hij op zijn tijdgenoten, wanneer hij niet de stabiele, afstandloze stilte probeert om te zetten in muziek, doch de beweging van het leven met haar vrijwillig rhythme en geluid.
Het probleem dezer uniformiteit, welke men in de tegenwoordige muziek voortdurend waarneemt, houdt mij sinds lang bezig. Even sterk als bij Tansman intrigeerde het mij bij de ‘Quatre mouvements symphoniques’ en het Derde Strijkkwartet van Guillaume Landré, bij de Sinfonia Piccola van Léon Orthel, die zuiver technisch beschouwd, in geen enkel opzicht de mindere zijn naast Amerikanen of Europeanen die componeren vandaag, en wier intonaties zich te gemakkelijk laten verwisselen.
Wijl ik die eensoortigheid van expressies en impressies voor een tekort houd, heb ik de oorzaak ervan willen naspeuren en kwam tot deze conclusies:
Wanneer men de elementen ener compositie van vroeger en van thans onderzoekt en keurt, vindt men in alle onderdelen der techniek minstens gelijkwaardigheid tussen verleden en vandaag, dikwijls superioriteit ten gunste van het heden. Op elk gebied van het compositorische ambacht is onmiskenbare stijging van kunnen. Behalve in één enkele sectie: bij alles wat de melodie betreft, het ‘thema’ - zoals een idee genoemd wordt in de muziek -, observeert men een daling, een achteruitgang, een verwaarlozing. De melodie, het thema ontbreken niet. Doch zij verloren elke kwaliteit, elke eigenaardigheid, waardoor zij onverwisselbaar kunnen worden, waardoor zij zich typeren en laten karakteriseren. Dat is overal zo, op de hele wereld. Sinds ongeveer dertig jaar. Ravel en Richard Strauss, elk volgens zijn persoonlijke zienswijze, waren de laatsten die uit eigen fonds en tot het einde hunner werkzaamheid, een melodie, een thema konden construeren, welke zich praegnant en direct herkenbaar, direct herinnerbaar afdrukken in het hersenschors van wie hen hoort. Maar rondom deze twee woekerde een kwaal verder en verder, welke men zou kunnen noemen de ontbinding der persoonlijkheid. Zij is een algemeen verschijnsel. Als echter deze soort van devaluatie, van degradatie van het individu, in de litteratuur, en zelfs in de beeldende kunsten, nog uitgesproken kan worden op een individuele manier, bij de muziek, welke rechtstreeks, zonder omwegen van symbolen, het binnenste van de mens vertolkt in zijn louterste toestand van enkel impuls, enkel drift, enkel energie - bij de muziek voelt men zich als 't ware oog in oog tegenover een zonderlinge, en immer tot ontgoocheling, tot een gevoel van verlorenheid en verlatenheid (met een ander woord: verveling) stemmende sensatie van verflauwing en verzwakking. Bela Bartok is de enige geweest die zich geweerd heeft tegen deze inzinking. Maar pas toen zijn leven begon te eindigen. En als mij iets te doen
gegeven werd, zou ik in elke muziekschool een ‘leerstoel’ oprichten om er de bouw te onderwijzen van een karakteriseerbaar muzikaal ‘thema’. Gelijk het zich altijd manifesteerde, hoe ver men ook terugkijkt in de geschiedenis der muziek, en gelijk het zich wederom zal manifesteren als iemand, bewust van zijn werkelijkheid, zich de moeite oplegt om het na te jagen en te bereiken. Want de redenering is een eigenschap die wij verkregen om de natuur, waar het moet, te vervangen en te voltooien.
Hierna zal 't sommigen misschien verwonderen, wanneer ik zeg, dat geen enkele nieuwe muziek mij sedert lang een zo onbetwijfelbare indruk gaf van volledig welslagen, en dus van natuurlijke noodzakelijkheid, van zo maar gekomen te zijn, gelijk men opeens ergens langs de dorre weg een bloem bemerkt, als de vier liederen die door Henriëtte Bosmans gecomponeerd werden op teksten van Paul Fort. De mannen houden er niet van om geëvenaard en terechtgewezen te worden door een vrouw. Maar uit welke gezichtshoek ik deze muziek bekijk, uit een hoge of uit een lage, zij is geheel door zichzelf voldoende terwijl ik haar hoor, en in de momenten van het luisteren er naar mis ik niets, zou ik niet mogen zeggen dat ik iets mis, dat iets mij ontbreekt. Het is zonder twijfel een bijzonder voorrecht om zich tijdens het componeren een stem te kunnen denken als van Noémie Perugia, die zingen zal wat men daar schrijft op de vijf lijnen van een notenbalk. Maar hoe bewonderenswaardig dat zingen ook klinkt, het zou een zeker genie, een zekere intuïtie van menselijke en voelbare werkelijkheid niet kunnen vervangen. De noten welke Noémie Perugia geschreven zag, gaven haar een aanleiding. De mogelijkheden tot deze aanleiding werden aan de zangeres verstrekt door de componiste.
Zij schreef daar in volmaakte zin een figuratieve muziek. Om haar uitmuntendheden te bewijzen zou ik elk detail kunnen analyseren. Zij is zó werkelijk echt en levend in haar gereduceerd bestek, dat men zou willen zeggen: Vooruit, Henriëtte Bosmans! Schrijf een opera, waar licht en duisternis, ernst en humor vermengd zijn als in deze verzen van Paul Fort, die heel het leven samenvatten. Antwoord niet met wat Sara zei tot Abraham; en waarom zij voor enige tijd verstomde. Zoek en vind een libretto dat je lijkt. Dwing 't te komen desnoods. Onder de honderd componisten die er in Holland zijn, houd ik je voor de beste om dat te kunnen, en als ik O.K. en W. was, zou ik je daarvoor uitnodigen om het te doen.