Strauss' heldenleven
Het is goed en nuttig dat de Eroïca van Strauss, na een verwaarlozing die veertien jaar geduurd heeft, weer op de programma's verscheen der orkesten van het Concertgebouw en van de Residentie, in Den Haag onder Van Otterloo, hier onder Erich Kleiber.
Dat is goed en nuttig, want sinds de laatste uitvoeringen van Ein Heldenleben kwam er niet enkel een nieuwe generatie van hoorders naar voren, maar ook de orkesten werden voor een groot deel vernieuwd. Men zou een normale evolutie der muziek niet meer kunnen verwachten wanneer een jong publiek en de jonge instrumentalisten niet heel intiem vertrouwd raken met de eigenaardigheden van een natuurlijke gemoedsgesteltenis en van een techniek, die de beste waren welke een der best georganiseerde componisten uit een recent verleden zich kon voorstellen gedurende de beste jaren zijner geestelijke activiteit.
Het crescendo in de constituerende elementen der muziek-periode die aanving omstreeks 1750 (het jaar van Bach's dood), dat geleidelijke crescendo van alle uitdrukkingsmiddelen, en parallel daarmee van de verlangens en de perceptie-vermogens der hoorders, die magnifieke, onafgebroken, rationele ontwikkelingsgang in de vorm van het muzikale teken plus, waarvan het feit door geen enkel opmerkzaam waarnemer geloochend zal worden, - dat mooie, dynamische, constante aanzwellen van een eertijds aangeheven toon, langzaam vermeerderend, als een bloem die een paar eeuwen nodig zou hebben om te ontluiken in haar ganse pracht, als een verschijning van idee, psyche of land om te groeien tot voltooiing, - dat gave, machtige crescendo heeft zijn culminatiepunt nog niet bereikt, en er is geen geldige reden, misschien zelfs geen mogelijkheid, om het vandaag reeds te sluiten of het te beschouwen als afgesloten. Er werd in de verwerkelijking van een twee honderd jaar terug opgedoken vermoeden totnutoe niet het tiende part verricht van hetgeen verzinbaar, en door geduldige arbeid realiseerbaar is. De derde bloem die ontsproot aan de unieke, weergaloze plant, waarmee men de Westerse klanken-kunst kan vergelijken, opende zich nog niet in haar gehele volheid, zoals ik met genoeg bewijzen heb aangeduid in de Princiepen der Europese muziek. En wat dialectisch beredeneerbaar is, kan niet anders dan feitelijk uitvoerbaar zijn. Wanneer goede argumenten accoord gaan met de intuïtie en tevens met algemeen richtende lijnen, dan wordt twijfel overbodig.
Toen een aantal jonge componisten na het einde van de eerste wereldoorlog het recht meende te hebben om zich vermoeid te achten door buitensporige inspanningen, waaraan zij geenszins, of slechts heel uit de verte hadden deelgenomen, en wegens luiheid, uit gemakzucht, wensten te voelen, te denken, te speculeren in het biedermeierachtig kleine vermakelijke, verstrooiende, speelse, pietluttige, en hun orkesten in gelijke mate reduceerden als de moeite welke zij zich voortaan beliefden op te leggen, toen handelden zij, zonder het te weten, (want zij hadden geen genie) tegen alle factoren welke de hoofdstromingen bepaalden van hun tijd.
Overal op aarde was er een menigte die onnoembare offers, of kwellingen in de gestalte van onbevredigd ideaal, obscure wroeging, onbewuste vrees, had af te schudden.
Overal op de wereld was er een menigte, frivool naar de schijn, maar die in haar binnenste een katharsis zocht, een loutering, een vrijspraak.
Niemand onder de componisten heeft dat bemerkt. Of wie het wellicht bemerkte probeerde zo'n katharsis met de middelen en in de accenten van twee honderd jaar geleden, en besefte niet dat zijn tonen futiel moesten klinken naast de dimensies en de spanning der bewogenheden en der bewegingen van het aanwezige gemoed. Bijna nooit, zeer zelden in ieder geval, heeft de menigte der hoorders, die ‘publiek’ heet, de bedenksels der componisten, hun doekjes voor het bloeden ener diepe wonde, aanvaard als deugdelijk.
Overal op aarde ook was er een menigte die tot lessing van haar innerlijke dorst iets anders zocht dan lafenis die zij vanouds kende, doch die haar niet meer geheel kon lenigen. Alom was er een enorme menigte van zulke dorstigen en hongerenden die slechts ontvangen konden worden in grote zalen voor vier, vijf, zes duizend mensen. Ieder acousticus kan met cijfers en formules (bevestigd door de ervaring) aantonen, dat de doelmatigheid van een geluid bepaald wordt door de ruimte waarin het werken moet. Bij elke grote zaal behoort een overeenstemmend groot orkest. Op deze regel bestaan geen uitzonderingen.
Alle factoren dus die een psyche en een techniek modellerend beïnvloeden, wijzen erop, dat de muziek der toekomst zal vragen naar ruimer afmetingen van vorm, inhoud en draagwijdte. Maar om zich nauwkeurig rekenschap te geven van het stadium harer evolutie dat de toonkunst bereikte, alvorens de catastrophe een aantal componisten verpletterde of uit het veld sloeg, en naar welke accenten de muziek moet trachten om te beantwoorden aan de gegevens van de psychologische situatie der denkende en voelende mensen van heden en morgen, is het volstrekt noodzakelijk, dat een werk als Ein Heldenleben op het répertoire blijft van elke concertvereniging die in het culturele leven een preponderante functie uitoefent. En ook Strauss' Symphonia Domestica, ook zijn Alpensymphonie, waarnaar niemand meer schijnt om te kijken, en die nochtans voor vertolkers, hoorders en componisten vele bruikbare lessen bevatten.
Vroeger heb ik deze werken geducht en verfoeid als de specifieke uitingen ener natie welke tot geen enkele prijs (al kostte hij het duurste bloed) de triomf mocht behalen die aan dat volk werd voorgespiegeld, voorgegoocheld in een muziek van bedrieglijk onwrikbare, doch uiterst suggestieve allure en intonatie. Want de klanken welke uit het organisme van zeldzame authentieke meesters oprijzen, komen niet bij de dingen achteraan, gelijk verschillende philosophen gemeend hebben, maar zij lopen op de dingen vooruit, omdat zij optrillen uit de wording der dingen. Dat bedrieglijke in het onwrikbare was toen slechts voor weinige scherp luisterende waarnemers bespeurbaar op zuiver muzikale, psychische gronden, en enkel maar als de gunstigste der hypotheses, die wankel zou blijven zolang zij niet geconfirmeerd werd door de feiten. Vandaag echter, na de twee wereldoorlogen waarvan zij de voorbode was, en na twee nederlagen, welker voorspelling zij eveneens vertolkte in geheimtaal, kan men Ein Heldenleben beschouwen van een louter technisch standpunt en objectief waarderen als verschijnsel, zonder gevaar van wetend of onwetend mee te helpen tot het langzame proces ener ramp.
Mijn opinie over Ein Heldenleben behoeft daarom niet te worden gewijzigd. Omdat die muziek, ondanks haar hypnotische macht, een nederlaag inluidde, had zij inhaerente gebreken. Of omgekeerd: Wijl die muziek inhaerente gebreken had, verkondigde zij een ondergang.
Het valt niet te ontkennen dat het onstuimig opstormende thema waarmee de Held getekend wordt, een geweldig imponerende, een vervaarlijk meeslepende grootheid van explosieve energie ontboezemt en actief maakt. Hier is Richard Strauss in zijn puurste, in zijn oorspronkelijkste staat. Thema's als zulke hebben de waarde van een keizerrijk. Maar Strauss, teruggekeerd uit het moment zijner aanvankelijke en waarachtige extase, bezat niet het vermogen, of niet de nodige wilskracht tot vermogen, om van het klinkend idee dat uit zijn binnenste opsprong, met een rigoreuze hardheid en onversaagdheid de streng-logische consequenties te trekken. Hij was potentieel een genie, hij gedroeg zich tegenover zijn eigen grandioze idee als een gewone, bedachtzame, fantasieloze, hoewel technisch uitstekend toegeruste burgerman. Hij omringt en verzwakt die onthutsend aangrijpende idee met een rits uitweidingen, welke de geroutineerde organist van elke kerk, wanneer hij een beetje op dreef is, had kunnen vinden als schoolse paraphrase van een of ander magnifiek koraal.
Het valt ook niet te ontkennen, dat men zich voelt tussen een damp van kruit, stof, geraas, in een hete vlaag van drift, zodra bij de Veldslag de fanatisch jachtende, bonkende trommen inzetten, en boven die wolk van gedruis, het gegil ener enkele, schrale trompet. Maar als deze blinde vaart wil stijgen en psychologisch mòet stijgen tot bewuste exaltatie, tot de musische waanzin van een alles motiverend enthousiasme, dan heeft Strauss wel weer een prachtig extasiërende melodische inval, doch de macht ontbreekt hem om boven het grauwe tumult die bedwelmende, verrukkende lyriek te doen domineren, en daarmee al de weerbarstigheid van het rumoer te equilibreren, te rechtvaardigen.
Evenmin valt het te ontkennen dat de vrouw van de Held, verzinnebeeld door de solo-viool hier met meesterschap gespeeld door Jan Damen zeer vrouwelijk, zeer verleidelijk, geestig en geraffineerd, - eer frans dan duits - getypeerd is. Maar als dit charmante creatuurtje haar innerlijke wezen moet openbaren in een verliefd gezang, in een climax, waar zij de illusies welke zij gaf, zou moeten verwerkelijken, dan ontpopt zij zich (gelijk de Held) tot een ordinair burgervrouwtje, wier sentimenteel ideaal zoiets is als het adagio uit het fameuze viool-concert van Max Bruch, dat reeds een wekelijk afkooksel was der amoureuze melodieën van Beethoven.
Per slot valt niet te ontkennen dat de Held, ondanks zijn hanig kraaiend thema, voor het minste geruchtje beducht is en de kop laat hangen bij het geringste alarm (want muzikaal gesproken maken de ‘Widersacher’ een onnozele indruk) en dat hij van te voren reeds een ontknoping zijner moeilijkheden gekozen heeft, die bij een Held het allerslechtst past, en die voor het krijgshaftige duitse rijk trouwens niet verwezenlijkt werd: zijn schaapjes op 't droge te brengen, gesymboliseerd door een, op zich zelf genomen, zeer bekoorlijk schalmeiende cantilene van de zogenaamde Engelse hoorn, die van ouds geacht wordt een pastorale rust en vrede te bezingen, ergens in het Gooi of op de Veluwe.
Ten spijt van alle bedenkingen echter welke men tegen de psychische achtergronden van Ein Heldenleben kan en moet opperen, en ten spijt van de nederlaag welke het onwillens prefigureerde, blijft dit werk een aansporing tot grootheid, en, zuiver technisch beschouwd, een voorbeeld dat ieder die luisteren kan uitdaagt, met een eenvoudig en spontaan heroïsch gebaar, om datgene waarnaar hier getracht werd te evenaren, te overtreffen, te vervolmaken.