Tweesoortige Muziek
De Goldberg-variaties, kunstig, met sfinxachtige geheimen ineengezet, maar tegelijk ruisend en ritselend van het veelvoudigste, verrukkendste leven, als een mooie tuin op een zomermorgen (en Bach liep naar de zestig toen hij ze schreef), die dertig wonderlijk prachtige bloeisels uit dezelfde wortel van een tamelijk schematische bas, zijn echte dingen, onprijsbare dingen voor de geest en voor de zinnen.
Hoe meer men ervan hoort hoe meer men erdoor geboeid en tot de opperste vreugde wordt aangespoord, alsof men successievelijk dertig bekers drinkt met de zuiverste nectar gevuld, waarvan elke volgende de lust vermeerdert van de vorige. Sommige doen innerlijk lachen, zoals de goden van Homerus schateren op hun Olympus. Het is ongelooflijk hoe verschillende van die fantastisch rijke inventies onmogelijk anders gespeeld kunnen worden dan als superieure snaakse kluchtigheden, hoe ze (ook nog in de herinnering) bevrijden van elke zwaarte en andere euvels, hoe ze rinkelen en ratelen, alsof een stoet van hemelse narren met bellen en rammelaars voorbijtrekt, dansend en juichend over alles waarvan zij zien dat het goed is.
Welk een kerel, deze oude, wijze Bach! Sommige van die dingen, gecomponeerd met het hoogste intellect en de jeugdigste hartstochtelijkheid (vooral no 25) bevatten in lange, toverachtig zwevende elegieën de quintessens van heel de lyrische verzaliging welke gesuggereerd is door de nachtegaal in een Meinacht (klacht verenigd met jubel), sinds er mensen en dichters zijn. Maar een poosje later dan, en altijd stijgend op de treden der extase, het slot! Hij noemde dat bescheiden, doch wellicht diepzinnig, denkend aan de betekenis van het woord: quodlibet, d.w.z. wat behaagt. Vanaf de eerste klanken verzinken daar alle grenzen. Tot in het onmetelijke wordt hier iedere horizon verwijd. Inderdaad verkeren wij door middel van volkse melodieën en gewone accoorden, door de bedoeling ook van het genie dat ze zo gebruikt, ja inderdaad voelen wij ons hier getransformeerd in glanzende oneindigheid, op toppen waar het uitzicht vrij is. Ten behoeve ener aarde, verlost van haar jammer, die enkel komt uit onverstand, zou deze Dertigste Variatie kunnen dienen als triomferend mensenlied, koor van klokken, gezongen door een reusachtige beiaard uit een heldere koepel van azuur. Dat dacht Bach tegen het einde van zijn leven. Het was een artikel van zijn credo: de herrijzenis in een glorieus en onbederfelijk lichaam. Hij maakte er deze muziek bij, als een belofte voor verdere eeuwen. Doch het meest grandioze moment der compositie is het idee dat hij had om na de zegepraal, na die vervulling van zijn droom, de aria, waaruit dat avontuur ener geleidelijke metamorphose was voortgesproten, opnieuw te laten klinken in haar eerste gestalte, alsof hij ons zeggen wilde, nu het soevereine bereikt werd: het einde is goed geworden wijl het begin goed was.
Nadat ik Janny van Wering deze mysterieuze, bijna onbekende, en toch voor elkeen begrijpelijke compositie hoorde vertolken op de clavecimbel met twee manualen (twee rijen toetsen) die zij bemint als een uitverkoren instrument, en hanteert met een even onberispelijke vaardigheid der vingers als met een juiste intuïtie voor kleur, lijn en inhoud der klanken, toen dacht ik in een climax van bewondering: wat een merkwaardig type moet die baron von Kaiserling geweest zijn. Hij was Russisch gezant te Dresden, bij de koning van Saksen, en had in zijn dienst een soort van wonderkind, Johann Theophilus Goldberg, die de muziek leerde bij Bach's zoon Friedemann, en naderhand van vader Bach zelf. Was hij misschien een voorzaat van de latere philosooph? Omdat hij leed aan slapeloosheid verzocht hij Bach een stuk waarmee hij in 't holle van de nacht een onrust van zijn gemoed of van zijn zenuwen kon kalmeren door het spel van een jonge knaap. Hij geloofde aan de heilzame macht der muziek, vroeg een magisch meesterwerk en kreeg het. Hij had de keuze tussen een dozijn componisten die even beroemd of beroemder waren dan de oude Bach en hij koos de beste. Hij betaalde hem het hoogste honorarium dat Bach ooit incasseerde: honderd gouden lodewijken. Welk een phenomeen was die baron! Zonder zijn begrip van de muziek zouden de Goldberg-variaties niet bestaan, en zij dragen niet eens zijn naam.
Moge het nu geen vijftien jaar weer duren alvorens dat werk hier nogmaals op een programma verschijnt. Moge Janny van Wering, die door haar oprechte eenvoud een zo intiem en natuur-getrouw verband heeft met de substantie dezer klanken, in al hun gradaties, bij ons de steun vinden om de goede boodschap van zulke schoonheid te verbreiden in overeenstemming met haar grote verdienste. Want zóveel nuances te strooien over Bach's noten, van de innigste tot de exuberantste, en toch te blijven wat men noemt ‘objectief’, dat kan vandaag misschien wel niemand op de ganse wereld, behalve deze kunstenares die de openheid, de helderheid en de bekoring heeft van een Pieter de Hoogh. Moge eenmaal ook de fabrikant komen die een piano vervaardigt met twee klavieren, met twee manualen. Dat zou de bruikbaarheid van dit instrument vertiendubbelen.
En nu ik toch aan 't verlangen ben zou ik een woordje willen opperen over wenselijkheden betreffende Bertus van Lier, die wij zijn Hooglied zagen dirigeren, en een concert van Mozart, met Clara Haskil aan de vleugel, op een ‘buitengewone uitvoering’ (c'est le cas de le dire!) van het Concertgebouw-orkest.
Wij hoorden die Zaterdagavond een Mozart welke naar mijn mening nog niet geheel lukte, omdat de bedoelingen hier en daar met een tikje te veel nadruk gerealiseerd werden. Wij hoorden echter een persoonlijke poging om Mozart te plaatsen in de sfeer van expressie, welke psychologisch bij hem past, en al slaagde dit slechts ten dele wegens de geremdheden (uiterlijke en innerlijke) welke de dirigent - alle gegevens daartoe bijdragend - te overwinnen had, het strekt hem des te meer tot lof dat hij zijn origineel en zeldzaam voornemen duidelijk genoeg, overtuigend genoeg volvoerde. Ik kwalificeer Bertus van Lier dus nog niet als een perfect dirigent: hij had tot nu toe geen kans om het te worden. Maar als men mij op de man af vroeg: Acht je het verantwoord om een dirigenten-crisis aan het Concertgebouw te verlengen, wanneer een musicus als Van Lier beschikbaar staat? Acht je het onder zulke omstandigheden verantwoord om iemand van elders te gaan zoeken en wanneer die gevondene unaniem niet zeer geschikt blijkt, hem tegen alle reële bezwaren in te handhaven? Acht je het verantwoord om een dirigent te roepen uit het buitenland? dan zou ik op elk dezer drie vragen ronduit moeten zeggen: neen. Wanneer men mij op de man af vroeg: Acht je het verantwoord om aan Bertus van Lier gedurende ten minste één jaar de gelegenheid te gunnen om te tonen wat hij vermag? dan zou ik volgens mijn geweten ronduit moeten zeggen: ja.
Niettemin heb ik met zijn Hooglied tot mijn spijt geen echt contact kunnen vinden, enkele fragmenten uitgezonderd. Naast de Apocalyps is de tekst van dit bijbelse liefdeslied het verleidelijkste doch ook het moeilijkste der onderwerpen welke de aandacht kunnen nodigen van een componist, en de hele muziekgeschiedenis leverde tot heden geen enkel bewijs dat een adaequate verklanking dezer esoterische poëzie tot de mogelijkheden behoort. Om de simpele reden dat het ganse gebeuren zich afspeelt op hetzelfde mystische, statische, bijna onveranderlijke plan. De dichter vertoeft in een droom, in een roes, waarvan de infinitesimale schakeringen wel vatbaar zijn voor het intellect, maar nauwelijks merkbaar voor het gevoel dat cirkelt in een extreme, en ongeveer altijd gelijke vibratie van extase, in een gloed waar beide soorten van liefde (de aardse en de hemelse) wit worden, witter dan de ongerepte sneeuw, en identiek, hetgeen zij door haar oorsprong en wezen van nature zijn. Bertus van Lier heeft getracht die schijnbare tweevormigheid te verbeelden door aan de Koning (die de aardse liefde incarneert) dynamischere, wildere, woestere intonaties toe te schrijven. Niet enkel lijkt mij deze opvatting onjuist, want onder is als boven en boven is als onder, volgens de oeroude spreuk van Hermes Trismegistes, en in de minste molshoop brandt hetzelfde vuur als op een godenberg; maar ook compositorisch slaagde Van Lier niet erin om zijn Koning een aannemelijk gebaar en rhythme te verlenen, omdat hij afdwaalde naar de meest conventionele symboliseringen van de passie des lichaams, en bovendien, omdat de stem, de bas van Jan Duiveman, die opgewassen bleek tegen het luidruchtigste orkest in de Mis van Janácek, hier bijna onhoorbaar en onontwarbaar verdoolde in de begeleiding van slechts veertien instrumenten. Zonder enige twijfel schuilt daar een intrinsieke fout. Eveneens scheen mij de rol van de Herder (Wiebe Draayer) lang niet overal
vanzelfsprekend geaccordeerd met de kleine orkestrale groep. De koren zijn te dikwijls op het banale af. De gehele partij daarentegen der Shulamite, waarlijk subliem en onvergelijkbaar gezongen door Dora van Doorn, klonk mij homogeen met de poëzie en als organisch uit de lyriek ontkiemd.
Echter alle zeldzaam iriserende franjes rondom het geluid, die men verleden jaar, tijdens het Holland-Festival, bij de eerste uitvoering waarnam, werden veroorzaakt door de weergalmen van de Oude Kerk, waar die première geschiedde, en verdwenen in de exacte acoustiek van het Concertgebouw. Deze illusie van klinkende regenboog, boven een fontein die sproeit in zonneschijn, werd onbereikbaar. Ik kon bijna nergens geraken tot de begoocheling, tot de aanvaarding van de schijn. Toch geloof ik, dat de melodie van de hobo, die de herder, de hoeder der ziel personifieert, een moment van verrukking zal blijven dat niemand vergeet. Zo'n moment is reeds veel in deze tijd; genoeg om de vinder er van te danken, en een plaats voor hem te willen in de muziek.