Muzikale Balans
Op Oudejaarsdag vertrok Van Beinum naar Londen en eindigde het eerste deel van 't muzikale jaar, dat begonnen was op 3 September.
In die korte tijdsruimte van minder dan vier maanden heeft hij zeven-en-veertig concerten gedirigeerd. Het orkest gaf in dezelfde periode nog een twintigtal uitvoeringen (voor het ‘volk’, voor de jeugd) ander leiding van Hein Jordans. Daarbij komen ongeveer zeventig ochtendrepetities en bovendien enkele avondrepetities. Ik heb alles niet precies uitgeteld. Maar de cijfers behoeven niet tot in de kleinste kleinigheid nauwkeurig te zijn om te kunnen zeggen, dat er hard gewerkt is, verbazend hard, gedurende dit eerste deel van het symphonische seizoen. Wanneer men bedenkt dat een dozijn dezer concerten gegeven wordt buiten Amsterdam en menigmaal tot vermoeiende reizen noodzaakt (Tilburg, Eindhoven, Winschoten etc.), zou men geneigd zijn te zeggen dat er misschien tè hard, veel te hard gewerkt wordt door 't orkest van het Concertgebouw. Want vergeet niet dat passionerend musiceren de intensieve werking vergt der fijnste zenuwen. Daargelaten nog de rest van een uiterst gecompliceerde en subtiele mechaniek welke iemand die noten leest, in beweging moet zetten om de noten te transformeren tot min of meer bezielende klank. Ik zou daarom best begrijpen, als de kunstenaars van het orkest zich bij wijle afvroegen waar zij het soort van geheimzinnige (en onmisbare) ‘electromagnetische substantie’ vandaan moeten halen, die zij zo dikwijls - altijd puttend uit zichzelf - verwacht worden op te brengen.
Reeds bij vluchtige lezing van de daareven geciteerde cijfers (die niet mathematisch exact, doch desondanks onaanvechtbaar zijn) zal iedereen merken, dat er tussen de concerten voor het ‘volk’ en de concerten voor een andere categorie der bewoners van ons land, een gevoelige onevenredigheid, een moeilijk te dulden wanverhouding te bespeuren valt. Gelijk er vroeger een klasse-justitie bestond, welke langzaam werd afgeschaft, zo bestaat er op 't ogenblik nog een klasse-muziek, die blijft voortduren alsof 't niet anders kan, een klasse-muziek, waarvoor ‘het volk’ belasting betaalt zonder de rechtmatige ideële tegenprestatie daarvan terug te kunnen ontvangen waarop het billijkerwijze aanspraak heeft. Een eeuw geleden moesten de eerste ‘socialisten’ een groot aantal lieden leren (magnifieke taak!) dat de enen ongelukkig waren, de anderen harteloos. Vandaag heeft niemand de mensen van ‘het volk’ te leren dat zij onbeschrijfbare vreugden en verheffingen kunnen vinden in de muziek. Vandaag weet ieder mens van ‘het volk’ dit even bewust als instinctief, en hij reikhalst ernaar. Maar hij ziet niet hoe deze bron van levensverrijking en vermeerdering bereikt kan worden. De toegangswegen zijn versperd. Hij staat uren in de rij op uitkijk, om dood te lopen op het bordje ‘uitverkocht’. Als er ooit bij ons een ‘instantie’ verschijnt, die zich niet maar voor de leus, doch eerlijk en waarachtig bekommert over ‘de cultuur’, dan zal zij medelijden tonen met deze misdeelde en talrijke schare. Ik ben zo vrij om dit probleem ter overweging aan te bieden bij wethouder De Roos, die schijnt te menen dat alles op z'n best gaat in de beste der werelden. Het probleem is urgent; het is niet onoplosbaar. Met een minimum goede wil en met een minimum oprechte ijver kan ook de klasse-muziek spoedig worden afgeschaft. Tot ieders tevredenheid. Ten bate ener
waarachtige ‘cultuur’.
Hoe waren, wat 't overige betreft, de resultaten van vier maanden zeer hard werken in 't Concertgebouw?
Als ik de menigte der te velen die een geluk moesten missen mocht uitschakelen, zou er weinig zijn dat niet met bewondering en dankbaarheid kan worden herdacht. Om mij zo volledig mogelijk in te lichten en om een oordeel af te leiden uit een zo groot mogelijk aantal elementen heb ik (behalve in de provincie en behalve de jeugd-concerten) ongeveer alle uitvoeringen bijgewoond welke door het Amsterdams orkest gegeven zijn.
In de eerste plaats zou ik willen constateren (zonder vrees voor logenstraffing), dat de samenstelling der lange reeks van programma's heeft uitgemunt door een boeiende verscheidenheid en door een ruime veelzijdigheid, die niet te bont was om opzichtig te worden, en die aantoonde dat Van Beinum even consciëntieus en artistiek te werk gaat als met beweeglijkheid van geest. De meeste stijlen waren vertegenwoordigd in een juiste proportie. Er was niet te veel moderns. Maar ook niet te weinig. Ik had wel gaarne Darius Milhaud aanwezig gezien (b.v. de Suite Provençale welke een zeer bekoorlijke compositie is) en Schönberg. Wanneer het geheel echter niet archi-compleet was, het getuigde niettemin van een uitstekende zin voor realiteit, en zelfs voor een commercialiteit, die volstrekt niet in strijd bleek te zijn met de strengste eisen der schoonheid. Naast verschillende reprises van Wagenaar, Van Otterloo, Van Anrooy en Diepenbrock, waren er drie Hollandse premières. Numeriek beschouwd, schijnt dit te weinig. Maar als drie Nederlandse noviteiten in genoegzame mate de aandacht prikkelen is de hoeveelheid voldoende. Dit was hier het geval. Een dezer eerste uitvoeringen (Paradou van Geza Frid, muzikale illustratie ener episode uit een roman van Zola, en bekroond met een Amsterdamse prijs) verwierf zelfs een uitbundige bijval, die de componist driemaal op het podium riep, en wellicht hadden de hoorders geen ongelijk, hoewel ik de fantasie en de factuur van het stuk een beetje te gemakkelijk vond. Ook in de keuze der solisten (Claudio Arrau, Myra Hess, Nicole Henriot, Marck Harrel, Tibor de Machula, Jan Damen, Jacques Thibaud, etc.) heeft de dirigent bewezen, dat uitersten elkaar raken en dat hij zich weet aan te passen bij de uiteenlopendste temperamenten.
In de tweede plaats moet gesignaleerd worden, dat verscheidene uitvoeringen (zoals de Vijfde van Bruckner, de Vijfde van Tsjaikofsky, La Valse van Ravel, La Mer van Debussy, Shéhérazade van Rimsky-Korsakof, en bovenal Das Lied von der Erde) hadden kunnen worden overgezet, gelijk zij waren in technische en tevens in magnetiserende doeltreffendheid, op een programma van het Holland-Festival, van wat voor Festival overigens, waar men zekerheid wenst om niet alleen onszelf te verwonderen, te verbazen, maar eveneens wie komt uit Amerika, uit Frankrijk of van waar men wil. Ik kan bij deze schatten, die een uur onwaardeerbaar en onvergetelijk maakten, nog voegen de Symphonie van Bizet, de Pastorale van Beethoven, de Fantastique van Berlioz, de ‘Muziek voor snaarinstrumenten, slagwerk en celesta’ van Bartok, de Symphonie van Franck en zelfs het eerste piano-concert van Brahms. De vertolking van al deze werken heeft mij voorbeeldig geschenen in de letterlijke betekenis van dit woord. Daar heerste bij het overwinnen van alle moeilijkheden een lichtheid en een vanzelfsprekendheid die men elders lang zou moeten zoeken zonder ze per slot als gelijkwaardig te ontmoeten.
En schijnt het u niet dat wij enkele sporadische inzinkingen (te wijten aan de uitermate intensieve exploitatie der psychische bereikbaarheden van de mens) mogen verontschuldigen en vergeten? Ik doel met deze vraag niet op de vertolking der symphonie van Badings. Want zij was na vier maanden van excessieve inspanning aller krachten nog buitengewoon waardeerbaar, hoewel niet overtuigend, ... maar dit lag aan het werk zelf.
Ik ben niet van mening, dat een dirigent als Van Beinum de bevestiging zijner hoedanigheden te vragen heeft aan het buitenland. Het lijkt mij over het algemeen dat wij ons in dezelfde positie bevinden als de Grieken van Pericles tegenover de wereld van Egyptenaren, Assyriërs, Perzen, Romeinen, die hen omringde. Het waren er niet eens tien millioen, die Grieken, die tegenover de toekomst hun denken en voelen oplegden. Wij kunnen in vermogen hetzelfde als wij willen weten wie en hoe wij zijn.
Ik zou gaarne zien dat onze overheden dit begrepen, terwijl nog duizenden onzer wachten op hun beurt. Op wie anders dan die overheid zouden wij een beroep moeten doen? Zonder twijfel gaat alles goed. Maar het bordje ‘uitverkocht’ mag geen alibi worden en geen argument. De velen die daarachter staan te hunkeren voor niets hebben ook hun rechten. Het is niet duldbaar dat zij wachten te vergeefs.